Successieplanning
Inleiding
Successierecht = regiorecht
Het zijn de Gemeenschappen en de Gewesten die bevoegd worden voor de aanslagvoet,
heffingsgrondslag en vrijstellingen inzake:
1. Successierecht (art. 3, 4° BWF)
- van toepassing op rijksinwoners
- het volledige netto-wereldvermogen komt in aanmerking
2. Recht van overgang bij overlijden (art. 3, 4° BWF)
- van toepassing op niet-rijksinwoners
- geldt enkel voor Belgisch onroerend vermogen (waarbij schuldenaftrek i.v.m.
het OG is toegestaan)
- kent dezelfde tarieven (en grotendeels ook dezelfde regels) als
successierecht
Lokalisatiecriteria (art. 5, paragraaf 2, 4° BWF)
Opdat een bepaald regime van een Gewest/Gemeenschap van toepassing is inzake
erfbelasting, moeten we de situatie in kwestie juist weten te lokaliseren:
1. Overledene is een rijksinwoner
=> fiscale woonplaats van de overledene: de regio waar de rijksinwoner het langst
heeft gewoond in een tijdspanne van 5 jaar voor zijn dood, zal bevoegd worden voor
de successieplanning (doel is om ‘regio-shopping’ tegen te gaan waarbij mensen
last-minute nog snel zouden verhuizen)
2. Overledene is een niet-rijksinwoner
=> ligging van het onroerend goed: indien er meerdere onroerende goederen zijn
verspreid over verschillende gewesten, is het gewest bevoegd daar waar het
onroerend goed ligt met het hoogste KI
Dit regime voor erfbelasting, is ook van toepassing op schenkbelasting. Voor het
verkooprecht, verdeelrecht en recht van vestiging van hypotheek op onroerend goed
daarentegen is louter de ligging van het onroerend goed bepalend.
De “dienst” van de belasting
= “alles wat niet te maken heeft met regelgeving”
= interpretatie van de fiscale regels, rulingdienst, vaststellen belastbare grondslag,
berekening van de belasting,...
Hoewel de federale overheid de administratie omtrent successie- en erfbelasting wil regelen
(zoals het voor Wallonië en Brussel doet), heeft Vlaanderen er toch voor gekozen om dit zelf
te doen => VLABEL
- VLABEL houdt zich bezig met de taxatie, teruggave-procedures, interpretatie van de
wetgeving,...
- de belastbare materie blijft een federale bevoegdheid: de Gewesten mogen geen
nieuwe belastingen invoeren
- de registratieformaliteit is wel verschillend tussen Vlaanderen en
Wallonië/Brussel/federaal:
, - in Vlaanderen is de registratieformaliteit losgekoppeld van de betaling: de
betaling dient pas te gebeuren na de ontvangst van het aanslagbiljet
- op federaal niveau (+ Brussel en Wallonië) geldt het ‘boter bij de vis’ principe
= er zal betaald moeten worden opdat er rechtszekerheid geregistreerd zal
worden
De anti-rechtsmisbruikbepaling (art. 3.17.0.0.2 VCF)!
Enkele kenmerken van de ARMB:
- de bewijslast ligt in eerste instantie steeds bij de fiscus zelf
- zowel geïsoleerde rechtshandelingen als opeenvolgende rechtshandelingen
(‘step-by-step’) worden geviseerd
- 1° spreekt over een 'outbound' verrichting
- 2° spreekt over een 'inbound' verrichting
Indien de fiscus beroep doet op de ARMB, dient ze zelf het objectief element (=
rechtshandeling is strijdig met doelstelling van de wet) te bewijzen, door de concrete
doelstelling van de wet te geven alsook de wijze waarop de belastingplichtige hier “tegenin
gaat”.
Er zijn 3 fases/manieren op de ‘doelstelling van de wet’ te achterhalen:
1. Tekstuele interpretatie (wet lezen)
2. Wetshistorische interpretatie
3. “In dubio contra fiscum” (= wordt er geen doelstelling gevonden, geldt het voordeel
van de twijfel voor de belastingplichtige
Inzake het subjectief element (= rechtshandeling is gekozen om een belastingvoordeel te
verkrijgen) ligt de bewijslast bij de belastingplichtige, deze zal moeten aantonen dat er
andere niet-fiscale motieven waren voor het uitvoeren van de rechtshandeling.
Kenmerken/gevolgen:
- de fiscus kan enkel de belastingplichtige aanspreken die de rechtshandeling heeft
uitgevoerd (testamentaire technieken zijn bijgevolg dus uitgesloten van ARMB)
- “negatie van de gestelde rechtshandeling” = als de ARMB uitwerking krijgt, zal de
gestelde rechtshandeling worden vernietigd opdat de fiscale toestand terug
overeenkomt in doelstelling met de wet
- het befaamde “Brepols-arrest” blijft overeind (= belastingplichtige heeft de keuze om
de minst belaste weg te bewandelen, als hij de gevolgen ervan ondergaat), maar
deze moet ook steeds de rechtshandeling onderbouwen met andere motieven
- de ARMB is pas van kracht sinds 01/06/2012: elke rechtshandeling die hiervoor
plaatsvond is bijgevolg niet hieraan onderworpen (!)
- opdat de ARMB uitwerking heeft op een opeenvolging van rechtshandelingen
(‘step-by-step’), moet elke rechtshandeling zich hebben voorgedaan na 2012
- de ARMB kan geen extra boete/sanctie opleggen, louter de rechtshandeling taxeren
aan het ‘normale regime’
- er is een ‘witte lijst’ en een ‘zwarte lijst’ gepubliceerd met daarin handelingen die zijn
toegestaan en verboden rechtshandelingen
Registratiebelasting
= belasting op rechtsverkeer onder levenden
Het voorwerp van de registratiebelasting is een rechtshandeling, dit heeft 2 gevolgen:
, 1. Bijzondere overeenkomsten kunnen geen afbreuk doen aan fiscale wetten
2. Dadingen (= een ‘deal’ om een geschil tussen twee partijen af te ronden) zijn
uitgesloten => “dadingen met de fiscus zijn verboden in registratierecht”, maar vereist
nuancering:
- een dading ‘in rechte’ is verboden: er is geen discussie mogelijk over de aard
van een rechtshandeling (je kan niet met de fiscus gaan onderhandelen of
iets een verkoop of schenking zou zijn)
- een dading omtrent feitelijke kwesties is wel mogelijk: over de verkoopwaarde
van een onroerend goed kan wel gediscussieerd worden
Verplicht te registreren akten (art. 19 W. Reg)
= “scharnierartikel”
In België, voor de aankoop van onroerend goed, wordt er doorgaans gewerkt in twee fases:
1. Opstellen van het ‘compromis’ (= de onderhandse koopovereenkomst)
- art. 19, 2° W. Reg
- heeft bindende kracht (als er akkoord is over de ‘zaak’ en de ‘prijs’)
- een compromis moet binnen 4 maanden geregistreerd worden (zie art. 32
W.Reg)
2. Na het opstellen van de ‘compromis’, wordt de de notariële akte opgesteld
= authentieke akte die noodzakelijk is voor tegenstelbaarheid aan derden
- de periode tussen de ‘compromis’ en notariële akte geeft de notaris tijd om
het nodige onderzoek te doen
Soorten registratierechten
1) Evenredig registratierecht
= percentsgewijs geheven recht
- soms progressief, maar mag nooit minder zijn dat het algemeen vast recht van €50
- art. 167 W.Reg. => opgeheven door VCF en dus niet van toepassing op Vlaamse
registratiebelasting
2) Specifiek vast recht
= vaste verschuldigde som volgens aard van de te belasten verrichting
3) Algemeen vast recht
= vast onveranderlijk bedrag van €50
- van toepassing op akten waarvoor er geen specifiek tarief is voorzien ⇔ art. 161
W.Reg. voorziet ook kosteloze registratie waarbij er geen enkele heffing verschuldigd
is
Algemene heffingsregels
Er zijn inzake registratierechten heel wat regels, hierna worden enkel de meest belangrijke
besproken:
De overeenkomst moet “titel” vormen
Registratierechten kunnen enkel en alleen geheven worden op een ‘geschrift’, niet zomaar
elk geschrift, maar voor een geschrift dat een ‘titel verschaft’. Er zijn 3 voorwaarden opdat
we kunnen spreken van een ‘geschrift titel’:
1. Bestaan bevestigen van een volledige overeenkomst/rechtshandeling
2. Vereiste handtekeningen dragen
3. De bedoeling/intentie om tot titel te verstrekken (= “het geschrift moet opgemaakt zijn
om als bewijsdocument van de rechtshandeling te dienen”)
, Opletten met incidentele vermeldingen in geschriften: het aanduiden van bepaalde
rechtshandelingen (bv: geld ontvangen naar aanleiding van een schenking) in een geschrift
(bv: aankoop van een onroerend goed) kan leiden tot een belastingheffing (in casu:
schenkbelasting verschuldigd)
Heffing op werkelijke overeenkomst
= de belastingadministratie mag steeds belasten op de werkelijke waarde
Veinzing (simulatie) = er wordt een andere rechtshandeling weergegeven dan dat in de
werkelijkheid is afgesloten tussen partijen => belastingontduiking!
- veinzing zal leiden tot bestraffing (geldboete, belastingverhoging,...)
- ‘prijsbewimpeling’ (vorm van veinzing) = in de akte wordt een lagere waarde
aangeduid dan daadwerkelijk is overeengekomen
Geen evenredig registratierecht op rechtsfeiten
Verkrijgingen die gebeuren krachtens de wet zijn niet onderworpen aan RR, maar kunnen
slechts een heffing ondergaan van €50 (algemeen vast recht)
vb) het verkrijgen door natrekking bij einde van opstalrecht
De “modaliteiten” van een rechtshandeling
Het principe luidt dat de aanwezigheid van een modaliteit geen beletsel is voor de dadelijke
heffings van het RR (een rechtshandeling onder ontbindende voorwaarde zal het heffen van
RR niet beletten)
-> Uitzondering: opschortende voorwaarde (= overeenkomst is pas van kracht
wanneer er in de toekomst een bepaalde rechtshandeling zich voordoet)
De heffingstechniek werkt als volgend:
1. Bij het sluiten van de overeenkomst is het algemeen vast recht van €50
verschuldigd (voorwaarde is dus nog niet in vervulling gegaan)
2. Bij vervulling van de voorwaarde zal er een heffing zijn van het evenredig RR:
het tarief van ‘toen’ (lees: het percentage RR zal van toepassing zijn dat van
kracht was bij het sluiten van de overeenkomst) zal toegepast worden op de
heffingsgrondslag van ‘nu’ (de venale waarde wanneer de overeenkomst
uitwerking krijgt zal de belastbare basis vormen)
Inleiding
Successierecht = regiorecht
Het zijn de Gemeenschappen en de Gewesten die bevoegd worden voor de aanslagvoet,
heffingsgrondslag en vrijstellingen inzake:
1. Successierecht (art. 3, 4° BWF)
- van toepassing op rijksinwoners
- het volledige netto-wereldvermogen komt in aanmerking
2. Recht van overgang bij overlijden (art. 3, 4° BWF)
- van toepassing op niet-rijksinwoners
- geldt enkel voor Belgisch onroerend vermogen (waarbij schuldenaftrek i.v.m.
het OG is toegestaan)
- kent dezelfde tarieven (en grotendeels ook dezelfde regels) als
successierecht
Lokalisatiecriteria (art. 5, paragraaf 2, 4° BWF)
Opdat een bepaald regime van een Gewest/Gemeenschap van toepassing is inzake
erfbelasting, moeten we de situatie in kwestie juist weten te lokaliseren:
1. Overledene is een rijksinwoner
=> fiscale woonplaats van de overledene: de regio waar de rijksinwoner het langst
heeft gewoond in een tijdspanne van 5 jaar voor zijn dood, zal bevoegd worden voor
de successieplanning (doel is om ‘regio-shopping’ tegen te gaan waarbij mensen
last-minute nog snel zouden verhuizen)
2. Overledene is een niet-rijksinwoner
=> ligging van het onroerend goed: indien er meerdere onroerende goederen zijn
verspreid over verschillende gewesten, is het gewest bevoegd daar waar het
onroerend goed ligt met het hoogste KI
Dit regime voor erfbelasting, is ook van toepassing op schenkbelasting. Voor het
verkooprecht, verdeelrecht en recht van vestiging van hypotheek op onroerend goed
daarentegen is louter de ligging van het onroerend goed bepalend.
De “dienst” van de belasting
= “alles wat niet te maken heeft met regelgeving”
= interpretatie van de fiscale regels, rulingdienst, vaststellen belastbare grondslag,
berekening van de belasting,...
Hoewel de federale overheid de administratie omtrent successie- en erfbelasting wil regelen
(zoals het voor Wallonië en Brussel doet), heeft Vlaanderen er toch voor gekozen om dit zelf
te doen => VLABEL
- VLABEL houdt zich bezig met de taxatie, teruggave-procedures, interpretatie van de
wetgeving,...
- de belastbare materie blijft een federale bevoegdheid: de Gewesten mogen geen
nieuwe belastingen invoeren
- de registratieformaliteit is wel verschillend tussen Vlaanderen en
Wallonië/Brussel/federaal:
, - in Vlaanderen is de registratieformaliteit losgekoppeld van de betaling: de
betaling dient pas te gebeuren na de ontvangst van het aanslagbiljet
- op federaal niveau (+ Brussel en Wallonië) geldt het ‘boter bij de vis’ principe
= er zal betaald moeten worden opdat er rechtszekerheid geregistreerd zal
worden
De anti-rechtsmisbruikbepaling (art. 3.17.0.0.2 VCF)!
Enkele kenmerken van de ARMB:
- de bewijslast ligt in eerste instantie steeds bij de fiscus zelf
- zowel geïsoleerde rechtshandelingen als opeenvolgende rechtshandelingen
(‘step-by-step’) worden geviseerd
- 1° spreekt over een 'outbound' verrichting
- 2° spreekt over een 'inbound' verrichting
Indien de fiscus beroep doet op de ARMB, dient ze zelf het objectief element (=
rechtshandeling is strijdig met doelstelling van de wet) te bewijzen, door de concrete
doelstelling van de wet te geven alsook de wijze waarop de belastingplichtige hier “tegenin
gaat”.
Er zijn 3 fases/manieren op de ‘doelstelling van de wet’ te achterhalen:
1. Tekstuele interpretatie (wet lezen)
2. Wetshistorische interpretatie
3. “In dubio contra fiscum” (= wordt er geen doelstelling gevonden, geldt het voordeel
van de twijfel voor de belastingplichtige
Inzake het subjectief element (= rechtshandeling is gekozen om een belastingvoordeel te
verkrijgen) ligt de bewijslast bij de belastingplichtige, deze zal moeten aantonen dat er
andere niet-fiscale motieven waren voor het uitvoeren van de rechtshandeling.
Kenmerken/gevolgen:
- de fiscus kan enkel de belastingplichtige aanspreken die de rechtshandeling heeft
uitgevoerd (testamentaire technieken zijn bijgevolg dus uitgesloten van ARMB)
- “negatie van de gestelde rechtshandeling” = als de ARMB uitwerking krijgt, zal de
gestelde rechtshandeling worden vernietigd opdat de fiscale toestand terug
overeenkomt in doelstelling met de wet
- het befaamde “Brepols-arrest” blijft overeind (= belastingplichtige heeft de keuze om
de minst belaste weg te bewandelen, als hij de gevolgen ervan ondergaat), maar
deze moet ook steeds de rechtshandeling onderbouwen met andere motieven
- de ARMB is pas van kracht sinds 01/06/2012: elke rechtshandeling die hiervoor
plaatsvond is bijgevolg niet hieraan onderworpen (!)
- opdat de ARMB uitwerking heeft op een opeenvolging van rechtshandelingen
(‘step-by-step’), moet elke rechtshandeling zich hebben voorgedaan na 2012
- de ARMB kan geen extra boete/sanctie opleggen, louter de rechtshandeling taxeren
aan het ‘normale regime’
- er is een ‘witte lijst’ en een ‘zwarte lijst’ gepubliceerd met daarin handelingen die zijn
toegestaan en verboden rechtshandelingen
Registratiebelasting
= belasting op rechtsverkeer onder levenden
Het voorwerp van de registratiebelasting is een rechtshandeling, dit heeft 2 gevolgen:
, 1. Bijzondere overeenkomsten kunnen geen afbreuk doen aan fiscale wetten
2. Dadingen (= een ‘deal’ om een geschil tussen twee partijen af te ronden) zijn
uitgesloten => “dadingen met de fiscus zijn verboden in registratierecht”, maar vereist
nuancering:
- een dading ‘in rechte’ is verboden: er is geen discussie mogelijk over de aard
van een rechtshandeling (je kan niet met de fiscus gaan onderhandelen of
iets een verkoop of schenking zou zijn)
- een dading omtrent feitelijke kwesties is wel mogelijk: over de verkoopwaarde
van een onroerend goed kan wel gediscussieerd worden
Verplicht te registreren akten (art. 19 W. Reg)
= “scharnierartikel”
In België, voor de aankoop van onroerend goed, wordt er doorgaans gewerkt in twee fases:
1. Opstellen van het ‘compromis’ (= de onderhandse koopovereenkomst)
- art. 19, 2° W. Reg
- heeft bindende kracht (als er akkoord is over de ‘zaak’ en de ‘prijs’)
- een compromis moet binnen 4 maanden geregistreerd worden (zie art. 32
W.Reg)
2. Na het opstellen van de ‘compromis’, wordt de de notariële akte opgesteld
= authentieke akte die noodzakelijk is voor tegenstelbaarheid aan derden
- de periode tussen de ‘compromis’ en notariële akte geeft de notaris tijd om
het nodige onderzoek te doen
Soorten registratierechten
1) Evenredig registratierecht
= percentsgewijs geheven recht
- soms progressief, maar mag nooit minder zijn dat het algemeen vast recht van €50
- art. 167 W.Reg. => opgeheven door VCF en dus niet van toepassing op Vlaamse
registratiebelasting
2) Specifiek vast recht
= vaste verschuldigde som volgens aard van de te belasten verrichting
3) Algemeen vast recht
= vast onveranderlijk bedrag van €50
- van toepassing op akten waarvoor er geen specifiek tarief is voorzien ⇔ art. 161
W.Reg. voorziet ook kosteloze registratie waarbij er geen enkele heffing verschuldigd
is
Algemene heffingsregels
Er zijn inzake registratierechten heel wat regels, hierna worden enkel de meest belangrijke
besproken:
De overeenkomst moet “titel” vormen
Registratierechten kunnen enkel en alleen geheven worden op een ‘geschrift’, niet zomaar
elk geschrift, maar voor een geschrift dat een ‘titel verschaft’. Er zijn 3 voorwaarden opdat
we kunnen spreken van een ‘geschrift titel’:
1. Bestaan bevestigen van een volledige overeenkomst/rechtshandeling
2. Vereiste handtekeningen dragen
3. De bedoeling/intentie om tot titel te verstrekken (= “het geschrift moet opgemaakt zijn
om als bewijsdocument van de rechtshandeling te dienen”)
, Opletten met incidentele vermeldingen in geschriften: het aanduiden van bepaalde
rechtshandelingen (bv: geld ontvangen naar aanleiding van een schenking) in een geschrift
(bv: aankoop van een onroerend goed) kan leiden tot een belastingheffing (in casu:
schenkbelasting verschuldigd)
Heffing op werkelijke overeenkomst
= de belastingadministratie mag steeds belasten op de werkelijke waarde
Veinzing (simulatie) = er wordt een andere rechtshandeling weergegeven dan dat in de
werkelijkheid is afgesloten tussen partijen => belastingontduiking!
- veinzing zal leiden tot bestraffing (geldboete, belastingverhoging,...)
- ‘prijsbewimpeling’ (vorm van veinzing) = in de akte wordt een lagere waarde
aangeduid dan daadwerkelijk is overeengekomen
Geen evenredig registratierecht op rechtsfeiten
Verkrijgingen die gebeuren krachtens de wet zijn niet onderworpen aan RR, maar kunnen
slechts een heffing ondergaan van €50 (algemeen vast recht)
vb) het verkrijgen door natrekking bij einde van opstalrecht
De “modaliteiten” van een rechtshandeling
Het principe luidt dat de aanwezigheid van een modaliteit geen beletsel is voor de dadelijke
heffings van het RR (een rechtshandeling onder ontbindende voorwaarde zal het heffen van
RR niet beletten)
-> Uitzondering: opschortende voorwaarde (= overeenkomst is pas van kracht
wanneer er in de toekomst een bepaalde rechtshandeling zich voordoet)
De heffingstechniek werkt als volgend:
1. Bij het sluiten van de overeenkomst is het algemeen vast recht van €50
verschuldigd (voorwaarde is dus nog niet in vervulling gegaan)
2. Bij vervulling van de voorwaarde zal er een heffing zijn van het evenredig RR:
het tarief van ‘toen’ (lees: het percentage RR zal van toepassing zijn dat van
kracht was bij het sluiten van de overeenkomst) zal toegepast worden op de
heffingsgrondslag van ‘nu’ (de venale waarde wanneer de overeenkomst
uitwerking krijgt zal de belastbare basis vormen)