100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Week 6 uitwerkingen $3.35   Add to cart

Summary

Samenvatting Week 6 uitwerkingen

 30 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Samenvatting van 15 pagina's voor het vak Vennootschapsbelasting aan de UM (Week 6 uitwerkingen)

Preview 2 out of 15  pages

  • September 1, 2020
  • 15
  • 2022/2023
  • Summary
avatar-seller
Uitwerkingen bijeenkomst Vennootschapsbelasting Week 6 – Taken 11 en 12


Vereisten voor een deelneming in een aandelenvennootschap (art 13 lid 2)

Vereiste 1. Aandeelhouderschap (art 13 lid 2 onderdeel a)
Het zijn van aandeelhouder lijkt een conditio sine qua non om voor toepassing van de
deelnemingsvrijstelling in aanmerking te komen in relatie tot een vennootschap met een in aandelen
verdeeld kapitaal. Zie art 13 lid 2 onderdeel a (‘voor en minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal
aandeelhouder is van een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is
verdeeld’). In BNB 1995/271 is beslist dat de deelnemingsvrijstelling toepassing mist op een
zogenoemde deelnemerschapslening omdat de belanghebbende anderszins geen aandeelhouder in
de desbetreffende vennootschap was.
De vraag rijst wanneer sprake is van aandeelhouderschap. Het antwoord kan als volgt worden
samengevat:
1. Een lichaam dat de juridische én (een deel van) de economische eigendom heeft van aandelen in
de dochtermaatschappij, is aandeelhouder in de zin van art 13 lid 2 onderdeel a.
2. Een lichaam dat slechts juridisch eigenaar is van de aandelen, terwijl het economische belang ten
volle bij een ander berust, is geen aandeelhouder als bedoeld in art 13 lid 2 onderdeel a.
3. Een lichaam dat slechts beschikt over de economische eigendom van de aandelen, kan eveneens
aandeelhouder in de zin van art 13 lid 2 onderdeel a zijn. Daarbij is het blijkens BNB 2006/7 niet
noodzakelijk dat de belastingplichtige de volledige economische heeft, ook een deelbelang volstaat
onder omstandigheden.
Vereiste 2. Ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal (art 13 lid 2 onderdeel a)
Een aandelenbelang komt in beginsel alleen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling in
aanmerking indien dit belang ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal bedraagt. Dit 5%-
criterium kan worden verklaard vanuit de wens van de wetgever om aandelenbelangen die door de
belastingplichtige ter belegging worden gehouden, niet onder de reikwijdte van de
deelnemingsvrijstelling te brengen. De wetgever geeft dus niet gekozen voor een materiële niet-ter-
beleggingseis, maar voor dit formele 5%-criterium. Men zou dit criterium als volgt kunnen duiden:
bedraagt een aandelenbelang ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal, dan wordt het
geacht niet ter belegging te worden aangehouden en is de deelnemingsvrijstelling van toepassing
(mits niet sprake is van een niet kwalificerende beleggingsdeelneming). Is het aandelenbelang kleiner
dan 5% van het nominaal gestorte kapitaal, dan wordt het belang geacht te worden aangehouden als
belegging en mist de deelnemingsvrijstelling toepassing. Wel is het onder voorwaarden mogelijk een
aandelenbezit van minder dan 5% in aanmerking te laten komen voor toepassing van de
deelnemingsvrijstelling.

Aflopende deelnemingen (art 13 lid 16)
De deelnemingsvrijstelling is in beginsel alleen van toepassing op belangen van 5% of meer in het
nominaal gestorte aandelenkapitaal. Eén van de uitzonderingen op deze hoofdregel is te vinden in
art 13 lid 16. Indien een belastingplichtige een belang heeft in een lichaam dat hij al meer dan een
jaar houdt en waarvoor hij gedurende die periode onafgebroken aanspraak kon maken op de
deelnemingsvrijstelling, en dat op enig moment niet meer voldoet aan het 5%-vereiste of het 5%-
stemrecht-vereiste, blijft dit belang nog gedurende drie jaar onder de deelnemingsvrijstelling vallen.
Deze regeling is imperatief. De belastingplichtigen kunnen er dus niet voor kiezen de
deelnemingsvrijstelling niet toe te passen op dergelijke belangen. De vraag is hoe de term jaar in art
13 lid 16, tweede volzin, moet worden uitgelegd  kalenderjaar.
De deelnemingsvrijstelling houdt een continue toets in, het is in principe mogelijk dat een
aandelenbelang gedurende een jaar van status wisselt. Voor de toepassing van art 13 lid 16 is niet
relevant wat de reden is van het kleiner worden van het belang. De aanleiding kan bijv. zijn dat de

1

, Uitwerkingen bijeenkomst Vennootschapsbelasting Week 6 – Taken 11 en 12


belastingplichtige een gedeelte van zijn onderneming vervreemdt of de omstandigheid dat nieuwe
aandelen in het kapitaal van de deelneming zijn uitgegeven aan anderen dan de belastingplichtige,
zodat deze zijn belang in de deelneming ziet verwateren.

Het aflopende-deelnemingsregime heeft alleen betrekking op situaties waarin vanaf een bepaald
moment niet langer aan het 5%-vereiste wordt voldaan. Als bijv. een voorheen onder de
deelnemingsvrijstelling vallend belang verandert in een niet kwalificerende beleggingsdeelneming,
geldt art 13 lid 16 dus niet.

Art 13 lid 16, tweede volzin
Art 13 lid 16 tweede volzin houdt in dat de leden 6, 7 en 9 van de wettelijke bepaling van
overeenkomstige toepassing zijn. Deze volzin heeft de volgende gevolgen:
- De verwijzing naar art 13 lid 16 betekent dat indiende gedurende de drie jaren waarin sprake is van
een aflopende deelneming, bedragen uit hoofde van een earn-outrecht of balansgarantie worden
betaald of ontvangen, deze betalingen of ontvangsten onder het bereik van de
deelnemingsvrijstelling vallen en dus buiten de fiscale winst- en verliesrekening worden afgewikkeld.
De behandeling is met andere woorden hetzelfde als sprake zou zijn geweest van een reguliere
deelneming van 5% of meer.
- Uit de verwijzing naar art 13 lid 7, vloeit voort dat ook instrumenten ter afdekking van valutariscio’s
op een aflopende deelneming onder de deelnemingsvrijstelling kunnen vallen.
- De verwijzing naar art 13 lid 9 houdt ten slotte in dat het beleggingsdeelnemingenregime ook van
toepassing kan zijn op aflopende deelnemingen. Indien een aflopende deelneming op enig moment
gedurende de drie jaar waarin art 13 lid 16 van toepassing is, wijzigt in een niet kwalificerende
beleggingsdeelneming, is de deelnemingsvrijstelling vanaf dat moment op grond van art 13 lid 9 niet
meer van toepassing.

Stemrechtcriterium (art 13 lid 3)
In art 13 lid 3 is bepaald dat bij een bezit van aandelen in een vennootschap die (1) is gevestigd in
een lidstaat van de Europese Unie, en (2) waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van
dubbele belasting heeft gesloten dat voorziet in een verlaging van belastingheffing op dividenden op
grond van het aantal stemrechten, eveneens sprake is van en deelneming indien de aandelen in het
bezit van de belastingplichtige ten minste 5% van de stemrechten vertegenwoordigen.
Ter voorkoming van misvetstanden merken wij op dat het stemrechtcriterium niet in de plaats komt
van het reguliere bezitscriterium ex art 13 lid 2 onderdeel a. Met het stemrechtcriteirum heeft de
wetgever slechts een uitbreiding gegeven aan het toepassingsbereik van de deelnemingsvrijstelling.
Indien niet aan het reguliere bezitsvereiste van art 13 lid 2 onderdeel a, wordt voldaan, kan een
aandelenbelang niettemin op grond van het stemrechtcriterium onder de deelnemingsvrijstelling
vallen. Bedacht moet overigens worden dat dit niet ter vrije keuze van de belastingplichtige staat.
Wordt niet voldaan aan het reguliere bezitsvereiste, maar wel aan het stemrechtcriterium, dan is de
deelnemingsvrijstelling op het belang van toepassing, of de belastingplichtige dat nu wil of niet, mits
de twee vereisten van art 13 lid 3 zijn vervuld.

Meesleepregeling (art 13 lid 4)
Indien de belastingplichtige op grond van art 13 lid 2 of 3, een deelneming in een lichaam heeft,
kunnen andere vermogensbestanddelen van de belastingplichtige die in betrekking staan tot de
desbetreffende deelneming, eveneens onder de deelneming worden gerangschikt. Het kan daarbij
gaan om winstbewijzen en de zogeheten deelnemerschapsleningen. Deze in art 13 lid 4 opgenomen
regeling staat bekend onder de naam ‘meesleepregeling’.

2

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller studiebol123. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.35. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

85443 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.35
  • (0)
  Add to cart