Geowijzer
Januari 2024
Voor de toets moeten de onderstaande gedeeltes worden geleerd:
- Hoofdstuk 2: Weer en Klimaat (fysische geografie)
o Bladzijde 33 tot en met 59
- Hoofdstuk 5: Actieve aarde (fysische geografie)
o Bladzijde 119 tot en met 141
- Hoofdstuk 6: Bevolking en ruimtelijke inrichting (sociale geografie)
o Bladzijde 145 tot en met 164
- Hoofdstuk 8: Bestaansmiddelen (sociale geografie)
o Bladzijde 207 tot en met 231
Hoofdstuk 2: Weer en Klimaat
2.1 Planeet aarde
Voor zover we weten is de aarde de enige planeet in het
zonnestelsel waarop leven mogelijk is. Dat komt door de
samenstelling van de atmosfeer die organismen van
voldoende zuurstof voorziet en de aanwezigheid- van de
ozonlaag die tegen schadelijke ultraviolette straling
beschermt. De aarde is de enige planeet met een
atmosfeer. De atmosfeer (of dampkring) is de lucht om de
aarde. Door de zwaartekracht blijft deze lucht om de
aarde.
De aarde is één van de acht planeten die rond de zon
draaien. Daarnaast draaien er tientallen manen, vele
kometen en asteroïden om de zon. Samen vormen deze elementen het zonnestelsel.
Atmosfeer beschermt ons tegen meteorieten.
Ozonlaag (ligt op tientallen kilometers hoogte in de stratosfeer) beschermt ons
tegen gevaarlijke ultraviolette straling.
Het weer is de toestand van de dampkring (of atmosfeer) op een bepaalde tijd en plaats. Het weer
speelt zich af in de onderste 10 km van de troposfeer. Koolstofdioxide is een broeikasgas (een gas dat
de warmte van de zon in de atmosfeer vasthoudt). Bij het weer gaat het altijd om de
weerselementen: temperatuur, neerslag en wind.
Het klimaat is de gemiddelde toestand van het weer in een groot gebied en over een periode van
minimaal 30 jaar.
De aarde draait in 24 uur om haar eigen as (de aardas). De aardas is een denkbeeldige lijn van de
Noordpool naar de Zuidpool. Ze draait tegen de klok in. De aarde staat het dichtst bij de zon in januari
en het verst van de zon af in juli.
Door de draaiing van de aarde om de zon, heeft de zon steeds een andere positie ten opzichte van de
zon. De zoninvalshoek van de zonnestralen op de aarde veranderen daardoor. Op 21 maart schijnt de
,zon loodrecht op de evenaar (start van de lente), op 23 september staat de zon weer loodrecht op de
aarde (start herfst).
Zonnestralen bevatten zelf geen warmte. Zonnestralen maken wrijving met het aardoppervlak wat
warmte creëert.
2.2 Temperatuurfactoren
De temperatuurfactoren zijn:
- De breedteligging
o Afstand tot de evenaar
o Een hoge breedteligging ligt ver weg bij de evenaar (lagere temperatuur). Een lage
breedteligging ligt dicht bij de evenaar (hogere temperatuur).
o De hoek waarmee de zonnestralen op aarde vallen, bepalen de temperatuur. Een
zonnestraal die recht op de aarde valt, verwarmt slechts een klein deel oppervlak,
maar dit oppervlak ontvangt veel warmte. ‘Hoe groter de zoninvalshoek, des te
warmer het is’.
- De hoogteligging
o Elke 1.000 meter hoger op een berg wordt het 6 graden kouder.
De zonnestralen komen door de dampkring en komen op het aardoppervlak.
Het aardoppervlak wordt verwarmd en de aarde geeft deze warmte af aan de
lucht. Hoe dichter bij het aardoppervlak, hoe warmer.
- De ligging ten opzichte van de zee
o Land wordt sneller warm dan water, maar koelt ook veel sneller af.
o Het verschil in verwarming van land en water in combinatie met de windrichting
veroorzaakt plaatselijke temperatuurverschillen en verschillen tussen land en
zeeklimaat.
o Aanlandige wind
Van zee naar het land
Vochtig en nat
Gemiddelde temperatuur (gematigd)
o Aflandige wind (in Nederland in de zomer warmer en in de winter kouder, in
Nederland gaat oosterwind over land)
Van land naar zee
Droog
Wisselende temperatuur
- De aanvoer van koude of warmte van elders
o Zeestromen transporteren zowel warmte als kou
o Oceaanwater is het warmst bij de evenaar en het koudst bij de polen
- De ligging van gebergten
o Gebergten die evenwijdig aan de kust liggen, oefenen veel invloed op de
temperatuur op het land. Wind van zee (aanlandige wind) wordt bij een berg
gedwongen op te stijgen. Hierdoor daalt de temperatuur en ontstaat er neerslag. Als
de lucht verder over de berg stroomt, gaat deze weer dalen en warmt op. De ene
kant van de berg heeft daardoor een andere temperatuur en neerslaghoeveelheid
dan de andere kant van de berg. Dit wordt klimaatscheiding genoemd.
, 2.3 Neerslag
De neerslag op aarde varieert sterk. Gemiddeld valt er in Nederland zo’n 800-900 mm neerslag per
jaar. In woestijngebieden valt er slechts weinig neerslag (500-200 mm per jaar).
Lange kringloop gaat over land en zee
Korte kringloop gaat alleen over de zee
Verschillende soorten neerslag:
Neerslag:
Dauw Ontstaat als volledig met waterdamp verzadigde
lucht in aanmerking komt met koude
oppervlakten,
Mist Als de verzadigde lucht rond fijne deeltjes in de
atmosfeer condenseert, ontstaat er mist (of
nevel)
Ijzel Ijsregen is regen die tijdens zijn val naar
beneden is bevroren. Ijzel is regel die bevroren
is op de grond of op voorwerpen bij het
aardoppervlak.
Rijp Rijp ontstaat als het helder weer is en de aarde
door uitstraling snel afkoelt.
Hagel Hagel ontstaat als korrelsneeuw die door een
luchtlaag valt met veel, vooral onderkoelde,
waterdruppels.
Januari 2024
Voor de toets moeten de onderstaande gedeeltes worden geleerd:
- Hoofdstuk 2: Weer en Klimaat (fysische geografie)
o Bladzijde 33 tot en met 59
- Hoofdstuk 5: Actieve aarde (fysische geografie)
o Bladzijde 119 tot en met 141
- Hoofdstuk 6: Bevolking en ruimtelijke inrichting (sociale geografie)
o Bladzijde 145 tot en met 164
- Hoofdstuk 8: Bestaansmiddelen (sociale geografie)
o Bladzijde 207 tot en met 231
Hoofdstuk 2: Weer en Klimaat
2.1 Planeet aarde
Voor zover we weten is de aarde de enige planeet in het
zonnestelsel waarop leven mogelijk is. Dat komt door de
samenstelling van de atmosfeer die organismen van
voldoende zuurstof voorziet en de aanwezigheid- van de
ozonlaag die tegen schadelijke ultraviolette straling
beschermt. De aarde is de enige planeet met een
atmosfeer. De atmosfeer (of dampkring) is de lucht om de
aarde. Door de zwaartekracht blijft deze lucht om de
aarde.
De aarde is één van de acht planeten die rond de zon
draaien. Daarnaast draaien er tientallen manen, vele
kometen en asteroïden om de zon. Samen vormen deze elementen het zonnestelsel.
Atmosfeer beschermt ons tegen meteorieten.
Ozonlaag (ligt op tientallen kilometers hoogte in de stratosfeer) beschermt ons
tegen gevaarlijke ultraviolette straling.
Het weer is de toestand van de dampkring (of atmosfeer) op een bepaalde tijd en plaats. Het weer
speelt zich af in de onderste 10 km van de troposfeer. Koolstofdioxide is een broeikasgas (een gas dat
de warmte van de zon in de atmosfeer vasthoudt). Bij het weer gaat het altijd om de
weerselementen: temperatuur, neerslag en wind.
Het klimaat is de gemiddelde toestand van het weer in een groot gebied en over een periode van
minimaal 30 jaar.
De aarde draait in 24 uur om haar eigen as (de aardas). De aardas is een denkbeeldige lijn van de
Noordpool naar de Zuidpool. Ze draait tegen de klok in. De aarde staat het dichtst bij de zon in januari
en het verst van de zon af in juli.
Door de draaiing van de aarde om de zon, heeft de zon steeds een andere positie ten opzichte van de
zon. De zoninvalshoek van de zonnestralen op de aarde veranderen daardoor. Op 21 maart schijnt de
,zon loodrecht op de evenaar (start van de lente), op 23 september staat de zon weer loodrecht op de
aarde (start herfst).
Zonnestralen bevatten zelf geen warmte. Zonnestralen maken wrijving met het aardoppervlak wat
warmte creëert.
2.2 Temperatuurfactoren
De temperatuurfactoren zijn:
- De breedteligging
o Afstand tot de evenaar
o Een hoge breedteligging ligt ver weg bij de evenaar (lagere temperatuur). Een lage
breedteligging ligt dicht bij de evenaar (hogere temperatuur).
o De hoek waarmee de zonnestralen op aarde vallen, bepalen de temperatuur. Een
zonnestraal die recht op de aarde valt, verwarmt slechts een klein deel oppervlak,
maar dit oppervlak ontvangt veel warmte. ‘Hoe groter de zoninvalshoek, des te
warmer het is’.
- De hoogteligging
o Elke 1.000 meter hoger op een berg wordt het 6 graden kouder.
De zonnestralen komen door de dampkring en komen op het aardoppervlak.
Het aardoppervlak wordt verwarmd en de aarde geeft deze warmte af aan de
lucht. Hoe dichter bij het aardoppervlak, hoe warmer.
- De ligging ten opzichte van de zee
o Land wordt sneller warm dan water, maar koelt ook veel sneller af.
o Het verschil in verwarming van land en water in combinatie met de windrichting
veroorzaakt plaatselijke temperatuurverschillen en verschillen tussen land en
zeeklimaat.
o Aanlandige wind
Van zee naar het land
Vochtig en nat
Gemiddelde temperatuur (gematigd)
o Aflandige wind (in Nederland in de zomer warmer en in de winter kouder, in
Nederland gaat oosterwind over land)
Van land naar zee
Droog
Wisselende temperatuur
- De aanvoer van koude of warmte van elders
o Zeestromen transporteren zowel warmte als kou
o Oceaanwater is het warmst bij de evenaar en het koudst bij de polen
- De ligging van gebergten
o Gebergten die evenwijdig aan de kust liggen, oefenen veel invloed op de
temperatuur op het land. Wind van zee (aanlandige wind) wordt bij een berg
gedwongen op te stijgen. Hierdoor daalt de temperatuur en ontstaat er neerslag. Als
de lucht verder over de berg stroomt, gaat deze weer dalen en warmt op. De ene
kant van de berg heeft daardoor een andere temperatuur en neerslaghoeveelheid
dan de andere kant van de berg. Dit wordt klimaatscheiding genoemd.
, 2.3 Neerslag
De neerslag op aarde varieert sterk. Gemiddeld valt er in Nederland zo’n 800-900 mm neerslag per
jaar. In woestijngebieden valt er slechts weinig neerslag (500-200 mm per jaar).
Lange kringloop gaat over land en zee
Korte kringloop gaat alleen over de zee
Verschillende soorten neerslag:
Neerslag:
Dauw Ontstaat als volledig met waterdamp verzadigde
lucht in aanmerking komt met koude
oppervlakten,
Mist Als de verzadigde lucht rond fijne deeltjes in de
atmosfeer condenseert, ontstaat er mist (of
nevel)
Ijzel Ijsregen is regen die tijdens zijn val naar
beneden is bevroren. Ijzel is regel die bevroren
is op de grond of op voorwerpen bij het
aardoppervlak.
Rijp Rijp ontstaat als het helder weer is en de aarde
door uitstraling snel afkoelt.
Hagel Hagel ontstaat als korrelsneeuw die door een
luchtlaag valt met veel, vooral onderkoelde,
waterdruppels.