ontwikkelingspsychologie
Belangrijke personen
Evolutietheorie van Darwin (natural selection)
Logisch constructivisme van Piaget
Sociaal constructivisme van Vygotsky
Nativisme van Chomsky
Behaviorisme van Skinner
Ecologische theorie van Gibson
Kohlberg
Gilligan
Usage based van Tomasello
Theorie Rol kind Nature (dis)conti Veranderingen?
vs nu
Nurture
Logisch Actief / Beide Beide (!) Assimilatie en
constructivism individueel (interacti accomodatie /
e leerproces e) transformaties
Nativisme Beperkte rol Nature Continu Ligt vast, rijping
Informatiever Actief / problem Beide Continu Toename snelheid
werkingstheori oplosser en capaciteit /
e efficiënter
gebruik
Sociaal Actief / Nurture Continu Sociale interactie,
constructivism samenwerking ZNO
e
1. Logisch constructivisme (Piaget)
Rol kind: Het kind is actief en leert door zelf dingen te ontdekken en
te construeren. Kennis ontstaat door interactie met de omgeving.
Nature vs Nurture: Beide spelen een rol. Nature bepaalt het
cognitieve potentieel, maar nurture (ervaringen en interacties)
beïnvloedt hoe dat potentieel zich ontwikkelt.
(Dis)continu: Piaget zag ontwikkeling als discontinu omdat het in
stadia verloopt, maar binnen een stadium kan er ook continue
verandering plaatsvinden.
Veranderingen: Assimilatie (nieuwe info inpassen in bestaande
schema’s) en accommodatie (schema’s aanpassen aan nieuwe info).
Dit leidt tot transformaties in het denken van kinderen.
2. Nativisme (Chomsky)
Rol kind: Beperkte rol. Kinderen leren niet actief, maar hun
ontwikkeling volgt grotendeels een biologisch bepaald pad.
, Nature vs Nurture: Nature is dominant. Kennis en vaardigheden
zitten grotendeels aangeboren in de hersenen en ontwikkelen zich
automatisch.
(Dis)continu: Continu, omdat de ontwikkeling vanzelf verloopt en
niet in duidelijke stadia plaatsvindt.
Veranderingen: Er is weinig externe invloed; rijping bepaalt hoe
cognitieve vaardigheden zich ontwikkelen.
3. Informatieverwerkingstheorie
Rol kind: Het kind is actief en fungeert als een probleemoplosser die
strategieën ontwikkelt om informatie efficiënter te verwerken.
Nature vs Nurture: Beide spelen een rol. Nature bepaalt cognitieve
capaciteiten (zoals geheugen), maar nurture beïnvloedt hoe efficiënt
kinderen deze capaciteiten gebruiken.
(Dis)continu: Continu, omdat cognitieve ontwikkeling geleidelijk
verbetert zonder vaste stadia.
Veranderingen: Ontwikkeling is afhankelijk van de toename in
snelheid en capaciteit van informatieverwerking en het efficiënter
gebruiken van cognitieve strategieën (zoals geheugenstrategieën).
4. Sociaal constructivisme (Vygotsky)
Rol kind: Het kind is actief, maar leert vooral door samenwerking en
interactie met anderen.
Nature vs Nurture: Nurture is dominant. Kennis ontstaat door sociale
interactie en culturele invloeden.
(Dis)continu: Continu, omdat kennis en vaardigheden zich stap voor
stap ontwikkelen door sociale ondersteuning.
Veranderingen: Ontwikkeling vindt plaats via sociale interactie en de
Zone van Naaste Ontwikkeling (ZNO), waarbij kinderen taken leren
met hulp van een meer ervaren persoon.
Theorie Samenhang Betekenis Kinderen Nature vs Direct Differe
actie en vs Nurture vs ntiatie
perceptie volwassen Indire of
en ct integra
tie
Logisch Actie Constructie Verschillend Basale indirect integrati
constru perceptie van , cognitieve perceptuele e
ctivism waarneming ontwikkelin vaardighed
e en g en
Ecologi Perceptie Gelijk Kind = Brede set direct different
sche actie betekenis mens = vaardighed iatie
theorie volwassene en
Logisch constructivisme (Piaget)
Samenhang actie en perceptie: Actie → perceptie
, o Kinderen construeren hun perceptie door interactie met de
wereld. Actie (manipuleren, onderzoeken) bepaalt hoe ze
waarnemen en begrijpen.
Betekenis: Constructie van waarnemingen
o Kinderen ontwikkelen perceptie en kennis door actief te
handelen en ervaring op te doen.
Kinderen vs volwassenen: Verschillend, cognitieve ontwikkeling
o Kinderen doorlopen stadia van cognitieve ontwikkeling,
volwassenen hebben al gestructureerde denkmodellen.
Nature vs Nurture: Basale perceptuele vaardigheden
o Basale waarnemingen zijn aangeboren (nature), maar
betekenisgeving ontwikkelt zich door ervaring (nurture).
Direct vs Indirect: Indirect
o Perceptie is niet direct: het wordt gevormd door cognitieve
schema’s en interpretatie.
Differentiatie of integratie: Integratie
o Kinderen integreren verschillende waarnemingen in
overkoepelende cognitieve structuren (bv. een kind leert dat
een kat en een hond verschillende dieren zijn, maar beiden
onder het concept 'huisdier' vallen).
Ecologische theorie (Gibson)
Samenhang actie en perceptie: Perceptie → actie
o Perceptie bepaalt direct hoe iemand handelt. Je ziet
mogelijkheden voor actie in de omgeving (affordances).
Betekenis: Gelijk betekenis
o Perceptie heeft direct betekenis, zonder cognitieve
constructie. Een kind ziet bijvoorbeeld meteen of een
oppervlak beloopbaar is.
Kinderen vs volwassenen: Kind = mens = volwassene
o Perceptie en actie werken bij kinderen en volwassenen op
dezelfde manier, alleen neemt de complexiteit toe met
ervaring.
Nature vs Nurture: Brede set vaardigheden
o Zowel nature (aangeboren perceptuele systemen) als nurture
(ervaringsgericht verfijnen van perceptie en motoriek) spelen
een rol.
Direct vs Indirect: Direct
o Perceptie is onmiddellijk en niet afhankelijk van mentale
constructies zoals bij Piaget.
Differentiatie of integratie: Differentiatie
o Kinderen leren waarnemingen te differentiëren (bijv. eerst
denken ze dat alle dieren honden zijn, later zien ze verschillen
tussen honden, katten en andere dieren).
Periode Duur Belangrijke gebeurtenissen /
mijlpalen
Zygote 2 weken Bevruchting
, Innesteling
Aanleg van placenta
Embryo 6 weken Ontwikkeling van armen,
benen, gezicht, organen,
spieren
Hart begint te kloppen
Foetus 30 weken Groei en afronding
Levensvatbaar vanaf 25
weken
Ectoderm (outer Mesoderm (middle Endoderm (inner
layer of embryo layer of embryo) layer of embryo)
Epidermis of skin Skeletal and Epithelial lining
and its muscular of digestive tract
derivatives systems and associated
(including sweat Circulatory and organs (liver,
glands, hair lymphatic pancreas)
follicies systems Epithelial lining
Nervous and Excretory and of respiratory,
sensory systems reproductive excretory, and
Pituitary gland, systems (except reproductive
adrenal medulla germ cells) tracts and ducts
Jaws and teeth Dermis of skin Thymus, thyroid,
Germ cells Adrenal cortext and parathyroid
glands
Ectoderm (buitenste laag van het embryo) – "Buiten & Zenuwen"
Dit vormt de buitenkant en het zenuwstelsel:
Huid en alles wat daarbij hoort (haar, zweetklieren, etc.)
Zenuwstelsel (hersenen, ruggenmerg, zenuwen, zintuigen zoals
ogen en oren)
Bepaalde klieren (hypofyse, bijniermerg)
Gebit (kaken en tanden)
Voortplantingscellen (eicellen en zaadcellen)
Mesoderm (middelste laag van het embryo) – "Spieren & Bloed"
Dit vormt vooral interne structuren:
Spieren & botten (skelet en spieren)
Bloedvaten & hart (bloedcirculatie en lymfesysteem)
Uitscheiding & voortplanting (nieren, blaas, geslachtsorganen,
behalve de voortplantingscellen)
Huidlaag onder de buitenkant (lederhuid)
Bijnier (schorsgedeelte)
Endoderm (binnenste laag van het embryo) – "Organen &
Slijmvliezen"
Dit vormt vooral binnenkant en organen:
Spijsverteringsstelsel (maag, darmen, lever, alvleesklier)
Ademhaling (longen, luchtwegen)