bloedcellen
erytrocyten (rode bloedcellen)
● transport zuurstof en CO²
=> door binding aan hemoglobine van de erytrocyten
=> het CO² begeeft zich in opgeloste vorm in het plasma
● biconcave schijf met dun centraal gebied en dikke buitenrand
=> grote opp tov de inhoud → diffusiesnelheid tussen cytoplasma en omringend
bloedplasma verhoogd
=> flexibel → kunnen door nauwe capillairen worden geperst
● tijdens ontwikkeling verliezen grootste deel vd organellen (celkern, ribosomen en
mitochondriën)
=> geen celkern + ribosomen → niet delen en geen structurele eiwitten of enzymen
● volwassen cel bevat celmembraan met hoeveelheid transporteiwitten
=> 95% vd eiwitten zijn hemoglobine → vermogen vd cel om zuurstof en CO² te
vervoeren
● hemoglobine mol→ 4 delen→ elk deel haemgroep→ 1 ijzerion → reactie met
zuurstof
● veel zuurstof in bloedplasma? → haemgroep bindt met zuurstof
● weinig zuurstof in bloedplasma? → haemgroep ontbindt zuurstof en CO² bindt aan
globine
● CO schadelijker dan CO² want CO zelfde bindplaats als O²(haemgroep) en CO² niet
(globinegroep)
hemocytoblasten
● cellen waaruit alle bloedcellen ontstaan
● bevindt zich in rood beenmerg/myeloïde weefsel
→ bevindt zich in de wervels, borstbeen, ribben, schouderbladen, bekken, proximale
beenderen vd ledematen
● andere mergholten → vetachtig weefsel = geel beenberg
● hemocytoblasten vormen
→ lymfoïde stamcellen (waaruit lymfocyten volgen)
→ myeloïde stamcellen (waaruit alle andere typen bloedcellen ontstaan)
erytropoëtine
● erytropoëse=vorming van rode bloedcellen
● voldoende aminozuren, ijzer en vitamine nodig voor normale erytropoëse
● Erytropoëtine (EPO): wordt afgegeven aan bloedplasma wanneer perifere weefsels
(nieren vooral) lage zuurstofconcentratie worden blootgesteld
→ EPO in het bloed → naar rode beenmerg → bevorderen van delen van stamcellen
+ ontwikkeling van erytrocyten
● maximale stimulering door EPO → snelheid rode beenmerg/vorming erytrocyten 10x
● belangrijk voor herstelling van hevig bloedverlies
● ook bloeddoping door betere zuurstofafgifte aan spieren
, Leukocyten (witte bloedcellen)
● fagocyterende eigenschappen of rol spelen bij specifieke immunologische afweer
● primaire verdedigingslinie tegen infecties
● groter dan erytrocyten en hebben celkern + andere celorganellen
● verplaatsen zich door losse en dichte bindweefsel
● gebruiken de bloedsomloop om zich van het ene naar het andere orgaan te
verplaatsen + snel transport naar gebieden v verwondingen/infecties
● buiten lymfocyten worden deze gereguleerd door CSF
● 4 kenmerken
- Amoboïde bewegingen: glijdende bewegingen door stroming v cytoplasma
naar kleine uitstulpingen vd cel. deze bewegingen zorgen voor verplaatsing
langs wanden van bloedvaten en door omringende weefsels
- verlaten vd bloedstroom: diapedese → tussen aangrenzende epitheelcellen in
de wand van capillairen naar buiten dringen
- aangetrokken door specifieke chemische prikkels:positieve chemotaxis→
leukocyten aangetrokken tot ziekteverwekkers, beschadigde weefsels en
andere actieve leukocyten
- in staat tot fagocytose: kunnen ziekteverwekkers, celfragmenten of andere
materialen omgeven
● 2 grote groepen
- Granulocyten: bevatten veel gekleurde granulen(lysosomen)
- neutrofielen
- 50-70% vd leukocyten
- dichte, gekronkelde kern met 2-5 uitstulpingen
- beschermen vh lichaam tegen binnendringend vreemd
materiaal (bacteriën) en verwijderen v afval
- zeer mobiel
- zeer kort leven (10-20 bacteriën doden)
- eosinofielen
- 2-4% vd leukocyten
- diep rode granulen en 2lobbige kern
- minder actief dan neutrofielen
- eliminatie van parasieten die te groot zijn voor fagocytose
- granulen bevatten giftige stoffen die vrijkomen bij binding aan
indringend materiaal
- vaak bij allergische ontstekingen
- basofielen
- kleiner dan neutro+eosinofielen
- zeldzaam (<1%)
- talrijke donkergekleurde granulen die heparine(anticoagulans),
histamine (ontstekingsagens) en andere
ontstekingsbevorderende stoffen bevat
- allergische reacties
- versterking van ontstekingsreacties door afgifte histamine
erytrocyten (rode bloedcellen)
● transport zuurstof en CO²
=> door binding aan hemoglobine van de erytrocyten
=> het CO² begeeft zich in opgeloste vorm in het plasma
● biconcave schijf met dun centraal gebied en dikke buitenrand
=> grote opp tov de inhoud → diffusiesnelheid tussen cytoplasma en omringend
bloedplasma verhoogd
=> flexibel → kunnen door nauwe capillairen worden geperst
● tijdens ontwikkeling verliezen grootste deel vd organellen (celkern, ribosomen en
mitochondriën)
=> geen celkern + ribosomen → niet delen en geen structurele eiwitten of enzymen
● volwassen cel bevat celmembraan met hoeveelheid transporteiwitten
=> 95% vd eiwitten zijn hemoglobine → vermogen vd cel om zuurstof en CO² te
vervoeren
● hemoglobine mol→ 4 delen→ elk deel haemgroep→ 1 ijzerion → reactie met
zuurstof
● veel zuurstof in bloedplasma? → haemgroep bindt met zuurstof
● weinig zuurstof in bloedplasma? → haemgroep ontbindt zuurstof en CO² bindt aan
globine
● CO schadelijker dan CO² want CO zelfde bindplaats als O²(haemgroep) en CO² niet
(globinegroep)
hemocytoblasten
● cellen waaruit alle bloedcellen ontstaan
● bevindt zich in rood beenmerg/myeloïde weefsel
→ bevindt zich in de wervels, borstbeen, ribben, schouderbladen, bekken, proximale
beenderen vd ledematen
● andere mergholten → vetachtig weefsel = geel beenberg
● hemocytoblasten vormen
→ lymfoïde stamcellen (waaruit lymfocyten volgen)
→ myeloïde stamcellen (waaruit alle andere typen bloedcellen ontstaan)
erytropoëtine
● erytropoëse=vorming van rode bloedcellen
● voldoende aminozuren, ijzer en vitamine nodig voor normale erytropoëse
● Erytropoëtine (EPO): wordt afgegeven aan bloedplasma wanneer perifere weefsels
(nieren vooral) lage zuurstofconcentratie worden blootgesteld
→ EPO in het bloed → naar rode beenmerg → bevorderen van delen van stamcellen
+ ontwikkeling van erytrocyten
● maximale stimulering door EPO → snelheid rode beenmerg/vorming erytrocyten 10x
● belangrijk voor herstelling van hevig bloedverlies
● ook bloeddoping door betere zuurstofafgifte aan spieren
, Leukocyten (witte bloedcellen)
● fagocyterende eigenschappen of rol spelen bij specifieke immunologische afweer
● primaire verdedigingslinie tegen infecties
● groter dan erytrocyten en hebben celkern + andere celorganellen
● verplaatsen zich door losse en dichte bindweefsel
● gebruiken de bloedsomloop om zich van het ene naar het andere orgaan te
verplaatsen + snel transport naar gebieden v verwondingen/infecties
● buiten lymfocyten worden deze gereguleerd door CSF
● 4 kenmerken
- Amoboïde bewegingen: glijdende bewegingen door stroming v cytoplasma
naar kleine uitstulpingen vd cel. deze bewegingen zorgen voor verplaatsing
langs wanden van bloedvaten en door omringende weefsels
- verlaten vd bloedstroom: diapedese → tussen aangrenzende epitheelcellen in
de wand van capillairen naar buiten dringen
- aangetrokken door specifieke chemische prikkels:positieve chemotaxis→
leukocyten aangetrokken tot ziekteverwekkers, beschadigde weefsels en
andere actieve leukocyten
- in staat tot fagocytose: kunnen ziekteverwekkers, celfragmenten of andere
materialen omgeven
● 2 grote groepen
- Granulocyten: bevatten veel gekleurde granulen(lysosomen)
- neutrofielen
- 50-70% vd leukocyten
- dichte, gekronkelde kern met 2-5 uitstulpingen
- beschermen vh lichaam tegen binnendringend vreemd
materiaal (bacteriën) en verwijderen v afval
- zeer mobiel
- zeer kort leven (10-20 bacteriën doden)
- eosinofielen
- 2-4% vd leukocyten
- diep rode granulen en 2lobbige kern
- minder actief dan neutrofielen
- eliminatie van parasieten die te groot zijn voor fagocytose
- granulen bevatten giftige stoffen die vrijkomen bij binding aan
indringend materiaal
- vaak bij allergische ontstekingen
- basofielen
- kleiner dan neutro+eosinofielen
- zeldzaam (<1%)
- talrijke donkergekleurde granulen die heparine(anticoagulans),
histamine (ontstekingsagens) en andere
ontstekingsbevorderende stoffen bevat
- allergische reacties
- versterking van ontstekingsreacties door afgifte histamine