Week 1: Visie op ontwikkeling en perspectieven
1.1 Ontwikkelingspsychologie (of levenslooppsychologie) is de wetenschappelijk studie
naar patronen van groei, verandering en stabiliteit bij mensen vanaf de conceptie tot aan de
ouderdom, maar met accent op de jaren tot de volwassenheid, waarin veranderingen elkaar
het snelst opvolgen.
Werkcollege 1.1
1. De student kan de aard van de veranderingen tijdens de ontwikkeling
onderscheiden en kan deze herkennen in een korte casus.
Onderzoek naar ontwikkeling van kinderen is te verdelen in vier thema’s
(samengevat in tabel 1.1 op pagina 7):
• Fysieke ontwikkeling
Hierbij wordt gekeken naar de invloed van het lichaam op ons gedrag.
Denk aan de invloed van de hersenen, zenuwstelsel, spieren en
zintuigen, maar ook de behoefte aan eten, drinken en slaap.
Bijvoorbeeld ondervoeding en motoriek.
• Cognitieve ontwikkeling
Hierbij wordt gekeken naar hoe groei en verandering in intellectuele
vermogens ons gedrag beïnvloedt.
Denk aan denken, leren, geheugen, probleemoplossing en
intelligentie.
Bijvoorbeeld hoe je intellectuele vermogen veranderd, herinneren van
trauma’s of culturele verschillen.
• Sociaal-emotionele ontwikkeling
Hierbij wordt gekeken naar de manier waarop de interacties van
mensen en hun sociale relaties in loop van het leven groeien,
veranderen en stabiel blijven, en de manier waarop zijn in toenemende
mate hun emoties bewust ervaren en greep krijgen op hun emoties.
Bijvoorbeeld uitgaansgedrag of effecten van klasstructuur.
• Persoonlijkheidsontwikkeling
Hierbij wordt gekeken naar de stabiliteit en verandering in
karaktereigenschappen die het ene individu van het ander
onderscheidt.
Bijvoorbeeld morele ontwikkeling (besef goed of kwaad).
**********
1.1.1 Er is ook onderscheidt te maken in specifieke leeftijdsgroepen:
• Prenatale periode (conceptie tot geboorte)
• Babytijd (geboorte tot 2)
• Peuter- en kleutertijd (2-6)
• Schooltijd (6-12)
• Adolescentie (12-20)
• Jongvolwassenheid (20-40)
• Middelbare leeftijd (40-65)
1
, • Ouderdom (65+)
Deze categorieën zijn sociale constructies: een idee over de realiteit dat weliswaar breed
geaccepteerd is, maar afhangt van de maatschappij en cultuur op een bepaald moment.
Prepuberteit is de periode voorafgaand aan de puberteit, waarin al (hormonale)
veranderingen in het lichaam optreden, maar deze van buitenaf nog niet zichtbaar zijn.
Jeffrey Arnett spreekt daarnaast van opkomende volwassenheid als een aparte
leeftijdsfase, die loopt van late tienerjaren tot midden twintig. Of de adolescentie begint in de
pubertijd of erna is enige discussie over.
1.1.2 Ieder mens behoort tot een specifieke cohort: een groep mensen die rond dezelfde tijd
op dezelfde plek zijn geboren. Naast het cohort waartoe je behoort, zijn er veel andere
factoren die de ontwikkeling mede bepalen. Namelijk:
• Normatieve gebeurtenissen
Gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen een groep op dezelfde
manier voltrekken.
Dit kan historisch, leeftijdsgebonden of sociaal-cultureel bepaald zijn.
• Niet normatieve gebeurtenissen
Specifieke gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van een bepaald persoon,
terwijl de meeste andere er niet mee te maken krijgen.
1.2.3 Een belangrijke kwestie is de vraag of ontwikkeling zich op een continue of een
discontinue manier voltrekt. Bij een continue verandering is de ontwikkeling geleidelijk en
vloeien prestaties op een bepaald
niveau voort uit de prestaties op vorige
niveaus. Continue verandering is
kwantitatief, oftewel heeft te maken
met hoeveelheid. Belangrijk is de
vaardigheden of kenmerken veranderen
niet van aard, maar in omvang. Een
discontinue verandering vindt plaats
in aparte stappen of stadia. Elk stadium
levert gedrag op dat kwalitatief, dus
qua inhoud en hoedanigheid, anders is
dan gedrag in eerdere stadia.
Kritieke periode is een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis
de grootste en zelfs onomkeerbare gevolgen heeft. Kritieke perioden komen voor wanneer
de aanwezigheid van een bepaalde soorten omgevingsstimuli noodzakelijk is voor een
normale ontwikkeling, of wanneer blootstelling aan bepaalde stimuli abnormale ontwikkeling
tot gevolg heeft. Bijvoorbeeld rodehond krijgen tijdens de zwangerschap (ernst hangt van
tijd).
2
,Met name op cognitieve, sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling vlakken
manifesteert zich een aanzienlijke plasticiteit: de mate waarin een zich ontwikkelend
gedragspatroon of fysieke structuur veranderlijk is. Zo kunnen kinderen latere ervaringen
gebruiken om eerdere achterstanden in te halen en lopen dus weinig achterstand op.
Daarom spreken we nu liever van
gevoelige perioden.
Dus bij de kritieke periode wordt
aangenomen dat het permanente en
onomkeerbare gevolgen heeft wanneer
een ontwikkelend individu bepaalde
invloeden mist en bij een gevoelige
periode kan het ontbreken van
bepaalden invloeden de ontwikkeling
verstoren, maar latere ervaringen kunnen deze tekorten opheffen.
**********
2. De student begrijpt wat de relatieve invloed van nature en nurture op de
ontwikkeling is.
De terugkerend vraag is in hoeverre ons gedrag het gevolg is van onze genetisch bepaalde
natuur enerzijds en de fysieke en sociale omgeving waarin we opgroeien anderzijds: nature-
nurturedebat.
Het begrip nature verwijst naar eigenschappen, vermogens en capaciteiten die mensen van
hun ouders erven. Het omvat elke factor die het resultaat is van zich geleidelijk ontvouwen
van voorbestemde genetische informatie, oftewel maturatie.
Het begrip nurture verwijst naar omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen. Sommige zijn
biologisch, zoals de invloed van drank- en drugsgebruik van een zwangere vrouw op haar
kind. Andere invloeden zijn sociaal van aard, zoals opvoeding.
De interactie tussen genetische en omgevingsfactoren is complex. Dit heeft te maken met
het feit dat sommige genetische bepaalde eigenschappen niet alleen een directe invloed
hebben op het gedrag van kinderen, maar ook indirect bijdragen aan de vorming van hun
omgeving. Ook geldt dat we door onze genetische achtergrond weliswaar geneigd zijn tot
bepaald gedrag, maar dat we dat gedrag niet per se vertonen. Mensen met dezelfde
genetische achtergrond (eeneiige tweelingen) kunnen zich totaal verschillend gedragen en
mensen met een sterk verschillende genetische achtergrond kunnen soms hetzelfde gedrag
vertonen.
Werkcollege 1.2
1. De student kan de verschillende perspectieven op ontwikkeling
onderscheiden.
Deze visies zijn (doel)bewuster en preciezer en omvatten een of meer theorieën: verklaring
of voorspelling ten aanzien van een verschijnsel, die een raamwerk biedt om de relaties
tussen een reeks feiten of principes te begrijpen (zie tabel 2.4 op pagina 41).
• Psychodynamisch perspectief
3
, Dit perspectief stelt dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten en
herinneringen waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en weinig controle
heeft.
Deze innerlijke krachten, die hun oorsprong kunnen hebben in kindertijd, zouden
iemands gedrag gedurende zijn hele leven blijven beïnvloeden.
- Sigmund Freud & Erik Erikson
• Behavioristisch perspectief
Dit perspectief kijkt naar waarneembaar gedrag en externe stimuli. Het bestudeert de
mens van buitenaf (exogeen).
Als we de stimuli kennen, kunnen we het gedrag voorspellen. Nurture is belangrijker
en er wordt gekeken naar kwantiteit.
Gedragingen (responsen) zijn resultaat van bloostelling aan omgevingsfactoren
(stimuli): stimulus-respons-leren.
- John B. Watson & B.F. Skinner
• Cognitieve perspectief
Dit perspectief richt zich op de processen waardoor mensen de wereld steeds beter
leren kennen, begrijpen en overdenken.
• Systemisch perspectief
Dit perspectief kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke wereld,
cognitieve wereld, sociale wereld en persoonlijkheidswereld.
• Evolutionair perspectief
Dit perspectief bekijkt de ontwikkeling vanuit een biologische invalshoek en probeert
gedrag te identificeren dat het resultaat is van de genetische erfenis van onze
voorouders.
- Charles Darwin
Hij beschreef natuurlijke selectie: organisme met bepaalde kenmerken, die ervoor
zorgen dat zij beter in hun omgeving passen, hebben meer kans op overlevende
nakomelingen.
Dit perspectief leunt op ethologie: wetenschap die kijkt naar invloed van biologische
kenmerken op gedrag.
**********
2.1.1 De psychoanalytische theorie van Sigmund Freud gaat ervan uit dat onbewuste
krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag. Volgens hem kent elke
persoonlijkheid drie aspecten:
• Id
Is het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren en irrationele deel.
Bijvoorbeeld honger, seks, agressie.
Heeft te maken met genotsprincipe.
• Ego
Is het rationele en redelijke deel.
Heeft te maken met realiteitsprincipe.
• Superego
Vertegenwoordigt iemands geweten.
Bijvoorbeeld onderscheid tussen goed en kwaad.
Daarnaast beschrijft hij de psychoanalytische ontwikkeling: vijf fasen die kinderen
doorlopen, waarin genot, of bevrediging telkens gericht is op een andere biologische functie
en een andere deel van het lichaam. Fixatie is gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase
is blijven steken als gevolg van een onopgelost conflict.
4