Meten en Diagnostiek II
Week 1
Wat wordt verwacht bij een vragenlijst is dat de item responses causaal zijn op de latente
variabele.
Reflectieve items weerspiegelen de latente variabele. Het zijn reflectieve indicatoren. Ze
weergeven een onderliggend kenmerk. Veranderingen in het kenmerk leidt tot veranderingen
in de item antwoorden.
Dan heb je nog formatieve items (denk aan de APGAR-score). Deze vormen/definiëren een
onderliggend kenmerk. Veranderingen in de item antwoorden leidt tot veranderingen in het
kenmerk.
Psychometrie is de wetenschap die onderzoek doet naar eigenschappen van psychologische
tests. Psychologische tests bestaan niet alleen uit zelf-rapportage tests.
In de psychologie meten ze vooral niet observeerbare trekken. Dit noem je ook wel een
latente trek. Psychologen zijn er over het algemeen niet over eens hoe een construct het best
gemeten moet worden. Je kan geen instrument ontwikkelen waarvan je zeker weet dat het ook
echt je construct meet. Psychologen willen echter vragenlijsten die mensen ordenen en ze
,willen verbanden leggen met andere relevante constructen.
Om observeerbaar gedrag te relateren aan een psychologische variabele wordt er gebruik
gemaakt van theorie, causaliteit, statistiek en een pad diagram.
Tijdens het meten zijn altijd meetfouten aanwezig. Ook bij het gebruik van een weegschaal.
Verschillende weegschalen kunnen verschillend wegen.
Theorie bij ADHD:
,Door de theorie weet je het startpunt van je vragenlijst en je weet wat de relevante
(observeerbare) variabelen zijn.
Met de statistiek kan je een psychometrische analyse doen van de vragenlijst. Je bestudeert
verschillende antwoorden op de items. Bij de latente variabele gebruik je het gemiddelde, de
variantie en de standaarddeviatie. Bij de geobserveerde variabele gebruik je de variantie, de
standaarddeviatie en de gemiddelde kans. Je kan kijken of de latente en geobserveerde
variabelen verbonden zijn met elkaar door regressiemodellen en correlaties (geen causatie).
Bij een correlatiematrix wordt er bijvoorbeeld gekeken naar hoe de antwoorden op items met
elkaar samenhangen.
, Covariantie is de lineaire samenhang tussen 2 variabelen uitgedrukt in de schaal waarop het
gemeten wordt. Het meet de richting van de lineaire relatie tussen 2 variabelen. Correlaties
worden weergegeven in z-scores. Het geeft de sterkte en richting aan van een lineaire relatie,
dus er is een verschil in de manier van uitdrukken.
Hoe de variabele verdeeld is kan je ook halen uit de theorie.
Als je bij depressie uitgaat van de smileys dan is iemand depressief ja of nee en iedereen die
depressief is, is dan hetzelfde.
Bij een nominale schaal gaat het om de identiteit.
Bij een ordinale schaal gaat het om identiteit en rangorde.
Bij interval schaal gaat het om identiteit, rangorde en kwantiteit.
Bij een ratio schaal gaat het om identiteit, rangorde, kwantiteit en een absoluut nulpunt. Denk
aan lengte, gewicht, tijd (s), afstand en de temperatuur in K. Deze schaal komt bijna niet voor
in de psychologie, omdat het erg objectief is.
Als je kijkt naar identiteit in de psychologie dan word je ingedeeld op basis van antwoorden
op items. Deze identiteit is volledig en kan veranderen. Soms wordt er een fout gemaakt wat
kan leiden tot een misdiagnose.
Bij de kwantiteit wordt het uitgedrukt in meeteenheden en zijn de afstanden interpreteerbaar.
Bij een absoluut nulpunt is er een afwezigheid van de eigenschap. Bij een relatief nulpunt is
de eigenschap niet per se afwezig (denk aan temperatuur in graden Celsius).
Om testscores te interpreteren vergelijken we het vaak met de norm uit de populatie.
Week 1
Wat wordt verwacht bij een vragenlijst is dat de item responses causaal zijn op de latente
variabele.
Reflectieve items weerspiegelen de latente variabele. Het zijn reflectieve indicatoren. Ze
weergeven een onderliggend kenmerk. Veranderingen in het kenmerk leidt tot veranderingen
in de item antwoorden.
Dan heb je nog formatieve items (denk aan de APGAR-score). Deze vormen/definiëren een
onderliggend kenmerk. Veranderingen in de item antwoorden leidt tot veranderingen in het
kenmerk.
Psychometrie is de wetenschap die onderzoek doet naar eigenschappen van psychologische
tests. Psychologische tests bestaan niet alleen uit zelf-rapportage tests.
In de psychologie meten ze vooral niet observeerbare trekken. Dit noem je ook wel een
latente trek. Psychologen zijn er over het algemeen niet over eens hoe een construct het best
gemeten moet worden. Je kan geen instrument ontwikkelen waarvan je zeker weet dat het ook
echt je construct meet. Psychologen willen echter vragenlijsten die mensen ordenen en ze
,willen verbanden leggen met andere relevante constructen.
Om observeerbaar gedrag te relateren aan een psychologische variabele wordt er gebruik
gemaakt van theorie, causaliteit, statistiek en een pad diagram.
Tijdens het meten zijn altijd meetfouten aanwezig. Ook bij het gebruik van een weegschaal.
Verschillende weegschalen kunnen verschillend wegen.
Theorie bij ADHD:
,Door de theorie weet je het startpunt van je vragenlijst en je weet wat de relevante
(observeerbare) variabelen zijn.
Met de statistiek kan je een psychometrische analyse doen van de vragenlijst. Je bestudeert
verschillende antwoorden op de items. Bij de latente variabele gebruik je het gemiddelde, de
variantie en de standaarddeviatie. Bij de geobserveerde variabele gebruik je de variantie, de
standaarddeviatie en de gemiddelde kans. Je kan kijken of de latente en geobserveerde
variabelen verbonden zijn met elkaar door regressiemodellen en correlaties (geen causatie).
Bij een correlatiematrix wordt er bijvoorbeeld gekeken naar hoe de antwoorden op items met
elkaar samenhangen.
, Covariantie is de lineaire samenhang tussen 2 variabelen uitgedrukt in de schaal waarop het
gemeten wordt. Het meet de richting van de lineaire relatie tussen 2 variabelen. Correlaties
worden weergegeven in z-scores. Het geeft de sterkte en richting aan van een lineaire relatie,
dus er is een verschil in de manier van uitdrukken.
Hoe de variabele verdeeld is kan je ook halen uit de theorie.
Als je bij depressie uitgaat van de smileys dan is iemand depressief ja of nee en iedereen die
depressief is, is dan hetzelfde.
Bij een nominale schaal gaat het om de identiteit.
Bij een ordinale schaal gaat het om identiteit en rangorde.
Bij interval schaal gaat het om identiteit, rangorde en kwantiteit.
Bij een ratio schaal gaat het om identiteit, rangorde, kwantiteit en een absoluut nulpunt. Denk
aan lengte, gewicht, tijd (s), afstand en de temperatuur in K. Deze schaal komt bijna niet voor
in de psychologie, omdat het erg objectief is.
Als je kijkt naar identiteit in de psychologie dan word je ingedeeld op basis van antwoorden
op items. Deze identiteit is volledig en kan veranderen. Soms wordt er een fout gemaakt wat
kan leiden tot een misdiagnose.
Bij de kwantiteit wordt het uitgedrukt in meeteenheden en zijn de afstanden interpreteerbaar.
Bij een absoluut nulpunt is er een afwezigheid van de eigenschap. Bij een relatief nulpunt is
de eigenschap niet per se afwezig (denk aan temperatuur in graden Celsius).
Om testscores te interpreteren vergelijken we het vaak met de norm uit de populatie.
