Samenvatting Ontwerpen I

ONTWERPEN I




Jasper Goegebeur

,1 Hoofdstuk 1: klassen en objecten
1.1 Inleiding
 Objectgeoriënteerd werken sluit nauw samen met de werkelijkheid
 Software-objecten:
- Kunnen onderscheiden worden
- Hebben eigenschappen
- Hebben een gedrag
 In de werkelijkheid is abstractie essentieel:
- Niveau van detail
- Context
 Via abstractie ontstaan soorten of types van objecten
 Soortgelijke objecten hebben:
- Dezelfde eigenschappen
- Hetzelfde gedrag
 Een klasse bevat de omschrijving van de eigenschappen en het gedrag van soortgelijke
objecten

Dus:

 Een klasse is een abstractie
 Een object is een instantie van een klasse

Verschil:

Tijdens de software ontwikkeling Tijdens de uitvoering van de software
 Er wordt nagedacht over objecten uit de  Komen objecten tot leven (door
werkelijkheid, hun gemeenschappelijke instanties van de klassen te maken)
eigenschappen en gedrag  Objecten worden gecreëerd, worden
 Worden klassen ontworpen geconsulteerd, voeren operaties uit,
 Worden klassen geïmplementeerd werken samen, veranderen, voeren
taken uit, worden vernietigd, …
1.2 Objecten
 In de OO-wereld is alles een object, een object wordt beschreven door een klassen, een
object is een instantie van een klasse
 Een object is:
- Iets tastbaar
Bijvoorbeeld: een auto, een pennenzak, …
- Een concept of abstract ding
Bijvoorbeeld: een bankrekening, een klasse, …
- Een organisatorische eenheid
Bijvoorbeeld: een departement, een manager, …
- Een interactie die moet onderhouden worden
Bijvoorbeeld: een aankoop, een verkoop, …
 Elk object heeft een toestand, een gedrag en een identiteit

, 1.2.1 De toestand van een object
 De toestand omvat alle eigenschappen en de huidige waarde voor elk van deze
eigenschappen
 De toestand van een object is omschreven in zijn klasse
- Elke eigenschap wordt voorgesteld door een attribuut
- Een attribuut bestaat uit een naam en een type
 Type: bepaalt de mogelijke waarden voor deze eigenschap
 Boolean: ja/nee
 Int: gehele getallen
 String: karakterstrings
 Float: kommagetallen
 Double: kommagetallen
 De toestand evolueert mogelijks met de tijd
 De toestand kan gewijzigd worden of opgevraagd worden door zijn gedrag
 De toestand verschilt mogelijks van object tot object

1.2.2 Het gedrag van een object
 Een object heeft een gedrag
- Diensten die het object aanbiedt
- Wat het object kan doen
 Objecten sturen boodschappen naar objecten
- Zo doet een object beroep op de dienst van een ander object
 Objecten ontvangen boodschappen van objecten
- Een object doet iets op vraag van een ander object
- Als reactie op ontvangen boodschap voert een object een gedrag uit
 Elke dienst die een object aanbiedt wordt omschreven via een methode
- Elke methode beschrijft een welomlijnde, duidelijk afgebakende taak
 De klasse bevat de opsomming van alle methodes die objecten van die klasse aanbieden
 Het gedrag wordt gecodeerd, maar niet getoond in de klasse
 Een methode declaratie heeft:
- Een naam
 Een werkwoord in gebiedende wijze
- Eventuele parameters
 Laten toe extra informatie met een boodschap te sturen
 Elke parameter heeft een naam en type
- Eventueel returntype
 Laten toe een resultaat terug te keren
 We bepalen het type van de terugkeerwaarde
- Code die de reactie beschrijft
 Programmacode die zorgt dat een methode effectief doet wat verondersteld wordt
 Ontwerp: eventueel pseudocode
 De signatuur van een methode omvat de naamgeving, de keuze van de parameters en de
keuze van het returntype. De implementatie omvat de code die we schrijven.