Praktijk; manuele therapie bovenste kwadrant
CERVICOTHORACALE OVERGANG
1. Screening
Het is belangrijk om bij iedere patiënt telkens een screening uit te voeren aan de hand van een vaste structuur. De
screening is nodig om na te gaan of verder kinesitherapeutisch onderzoek geïndiceerd is of niet.
- Generieke rode vlaggen
- Regiospecifieke rode vlaggen
- Tractus anamnese
- Houdings- en bewegingsgebonden
- Beloop
- Hulpvraag
Screening is belangrijk omdat het klachtenpatroon van de patiënt kan veranderen tussen het doktersbezoek
en de eerste sessie bij de kinesist.
Bij het beloop verwachten we dat de patiënt zijn activiteiten binnen de 3 weken terug kan hervatten. Wanneer dit
niet zo is, is dit een afwijkend beloop.
2. Voortgezette anamnese
Anamnese
Tijdens de voortgezette anamnese wordt er doorgevraagd naar de status praesens van de patiënt. Dit gebeurt door
middel van VALTIS of door middel van het invullen van het ICF.
VALTIS ICF
- Voorgeschiedenis - Stoornissen – beperkingen – participatie
- Aard - Herstel-bevorderende en belemmerende
- Lokalisatie factoren
- Tijd: korte en lange tijdslijn o Pijn gerelateerd
- Intensiteit o Individueel
- Samenhang: Provocerende en reducerende o Psychosociaal
factoren of activiteiten o Werk gerelateerd
Let erop om zeker ook naar medicatie inname te vragen. Als er beeldvorming genomen is ook na te gaan wat daarop
te zien was.
Medicatie
- Cortisone
o Verminderd de botdensiteit, wat kan zorgen voor osteoporose
o Weten niet duidelijk wanneer dit juist optreed
- Bloedverdunners
o Kan zorgen dat er sneller schade is aan het bloedvat
- NSAID’s
o Maakt dat bloed iets lopender wordt waardoor er sneller schade kan ontstaan
1
,3. Onderzoeksdoelstellingen
Na de screening en anamnese worden er aan de hand van de voorlopige diagnoses onderzoeksdoelstellingen
opgesteld:
- Nagaan of er sprake is van houdingsafwijkingen in relatie tot de klachten
- Nagaan of de bron van nocisensoriek gelegen is in de CWK – CTO – Hoog CWK – Schouder
- Nagaan of er sprake is van een bewegingsfunctiestoornis in de CWK
- Nagaan of er sprake is van een bewegingsfunctiestoornis in de CTO
- Nagaan of er sprake is van een bewegingsfunctiestoornis in de HCWK
- Nagaan of er sprake is van psychosociale factoren zoals: bewegingsangst – sensitisatie – slechte coping - …
4. Actief onderzoek
Flexie Uitvoering:
-
Extensie Uitvoering:
-
Lateroflexie Uitvoering:
-
Rotatie Uitvoering:
-
2
,3D Extensie homoniem Uitvoering:
-
3D Extensie heteroniem Uitvoering:
-
3D Flexie homoniem Uitvoering:
-
3D Flexie heteroniem Uitvoering:
-
3
, 5. Passief regionaal onderzoek
Uitkomstmaten
- ROM
- Eindgevoel
- Kwaliteit van bewegen
Om het passief onderzoek juist uit te voeren is het belangrijk dat de processus spinosus van C7, T4 en de 1ste rib goed
gepalpeert kunnen worden.
Proc. Spin. C7 Uitvoering:
- Laat de Px het hoofd naar voor buigen
- De meest prominente spinosi is C7
- Wanneer je toch nog twijfelt laat je de Px rotatie uitvoeren
➢ C7 roteert mee
➢ T1 roteert niet mee
Proc. Spin T4 Uitvoering:
- Palpeer vanaf C7 verder naar onder tot je op T4 zit
1ste rib Uitvoering:
- Px in ruglig of in zit
➢ In ruglig zijn de spieren meer ontspannen + kan je sneller vergelijken
- De therapeut brengt het hoofd in lateroflexie en palpeert achter de clavicula
de eerste rib
Indirect VS. Direct
- Indirect = de therapeut grijpt aan ter hoogte van de wervels zelf
- Direct = de therapeut voert de beweging uit vanaf de handen van de patiënt
De directe werking heeft de voorkeur omwille van de preciezere uitvoering waardoor de ROM en het
eindgevoel beter opgenomen kunnen worden.
o Let op: Bij de directe techniek is de cervicale regio wel minder gefixeerd
4
CERVICOTHORACALE OVERGANG
1. Screening
Het is belangrijk om bij iedere patiënt telkens een screening uit te voeren aan de hand van een vaste structuur. De
screening is nodig om na te gaan of verder kinesitherapeutisch onderzoek geïndiceerd is of niet.
- Generieke rode vlaggen
- Regiospecifieke rode vlaggen
- Tractus anamnese
- Houdings- en bewegingsgebonden
- Beloop
- Hulpvraag
Screening is belangrijk omdat het klachtenpatroon van de patiënt kan veranderen tussen het doktersbezoek
en de eerste sessie bij de kinesist.
Bij het beloop verwachten we dat de patiënt zijn activiteiten binnen de 3 weken terug kan hervatten. Wanneer dit
niet zo is, is dit een afwijkend beloop.
2. Voortgezette anamnese
Anamnese
Tijdens de voortgezette anamnese wordt er doorgevraagd naar de status praesens van de patiënt. Dit gebeurt door
middel van VALTIS of door middel van het invullen van het ICF.
VALTIS ICF
- Voorgeschiedenis - Stoornissen – beperkingen – participatie
- Aard - Herstel-bevorderende en belemmerende
- Lokalisatie factoren
- Tijd: korte en lange tijdslijn o Pijn gerelateerd
- Intensiteit o Individueel
- Samenhang: Provocerende en reducerende o Psychosociaal
factoren of activiteiten o Werk gerelateerd
Let erop om zeker ook naar medicatie inname te vragen. Als er beeldvorming genomen is ook na te gaan wat daarop
te zien was.
Medicatie
- Cortisone
o Verminderd de botdensiteit, wat kan zorgen voor osteoporose
o Weten niet duidelijk wanneer dit juist optreed
- Bloedverdunners
o Kan zorgen dat er sneller schade is aan het bloedvat
- NSAID’s
o Maakt dat bloed iets lopender wordt waardoor er sneller schade kan ontstaan
1
,3. Onderzoeksdoelstellingen
Na de screening en anamnese worden er aan de hand van de voorlopige diagnoses onderzoeksdoelstellingen
opgesteld:
- Nagaan of er sprake is van houdingsafwijkingen in relatie tot de klachten
- Nagaan of de bron van nocisensoriek gelegen is in de CWK – CTO – Hoog CWK – Schouder
- Nagaan of er sprake is van een bewegingsfunctiestoornis in de CWK
- Nagaan of er sprake is van een bewegingsfunctiestoornis in de CTO
- Nagaan of er sprake is van een bewegingsfunctiestoornis in de HCWK
- Nagaan of er sprake is van psychosociale factoren zoals: bewegingsangst – sensitisatie – slechte coping - …
4. Actief onderzoek
Flexie Uitvoering:
-
Extensie Uitvoering:
-
Lateroflexie Uitvoering:
-
Rotatie Uitvoering:
-
2
,3D Extensie homoniem Uitvoering:
-
3D Extensie heteroniem Uitvoering:
-
3D Flexie homoniem Uitvoering:
-
3D Flexie heteroniem Uitvoering:
-
3
, 5. Passief regionaal onderzoek
Uitkomstmaten
- ROM
- Eindgevoel
- Kwaliteit van bewegen
Om het passief onderzoek juist uit te voeren is het belangrijk dat de processus spinosus van C7, T4 en de 1ste rib goed
gepalpeert kunnen worden.
Proc. Spin. C7 Uitvoering:
- Laat de Px het hoofd naar voor buigen
- De meest prominente spinosi is C7
- Wanneer je toch nog twijfelt laat je de Px rotatie uitvoeren
➢ C7 roteert mee
➢ T1 roteert niet mee
Proc. Spin T4 Uitvoering:
- Palpeer vanaf C7 verder naar onder tot je op T4 zit
1ste rib Uitvoering:
- Px in ruglig of in zit
➢ In ruglig zijn de spieren meer ontspannen + kan je sneller vergelijken
- De therapeut brengt het hoofd in lateroflexie en palpeert achter de clavicula
de eerste rib
Indirect VS. Direct
- Indirect = de therapeut grijpt aan ter hoogte van de wervels zelf
- Direct = de therapeut voert de beweging uit vanaf de handen van de patiënt
De directe werking heeft de voorkeur omwille van de preciezere uitvoering waardoor de ROM en het
eindgevoel beter opgenomen kunnen worden.
o Let op: Bij de directe techniek is de cervicale regio wel minder gefixeerd
4