Praktijk: manuele therapie onderste kwadrant
LUMBALE WERVELZUIL – INTRO
1. Arthrokinematica/anatomie
1.1. Kahoot
Vraag Antwoord
In welke richting staan de lamellen van de lumbale discus? 30°
Door welk bloedvat wordt de discus bevloeid? N. Sinus vertebralis
Wat is de oriëntatie van het superieur facetgewricht? Posterieur – craniaal - mediaal
Wat is de oriëntatie van het inferieur facetgewricht? Anterieur – caudaal – lateraal
Wat is de oriëntatie van het facetgewricht t.o.v. het frontaal vlak? 40°
Wat is de oriëntatie van het facetgewricht t.o.v. het sagittaal vlak? 90°
Wat is de beweeglijkheid lumbaal? Flexie > Lateroflexie > Rotatie
Volgens welke graad word er in de Kaltenborn gemanipuleerd? Graad 4
Waar/niet waar: De dorsale hoorn staat in voor motoriek Niet waar
Waar/niet waar: de discus is grotendeels vasculair Niet waar
De lumbale wervels veranderen in oriëntatie hoe lager je je in de wervelkolom bevind. Het is belangrijk om
deze anatomie goed te kennen want deze veranderingen zorgen er voor dat je anders gaat manipuleren.
1.2. Anatomie
Vertebrae - Bewegen
- Dragen
Discus - Kracht verdelen
- Beweging toestaan
- Scheiding 2 wervels
Ligamenten - Stabiliteit
- Ondersteunen beweging
1
,1.3. Oriëntatie gewrichtsvlakken lumbaal
1.4. Lumbale koppeling
Indaling / verglijding = De gewrichtsvlakken blijven zo lang mogelijk parallel ten opzichte van elkaar bewegen.
Maximale compressie = De gewrichtsvlakken maken zoveel mogelijke contact met elkaar.
2
,Volgens bewegingsrichtingen:
Flexie Extensie
- Verglijding - Indaling
Lateroflexie (links) Rotatie (links)
- Verglijding rechts - Altijd een combinatie van indaling/compressie
- Indaling links - Rechts eerder verglijding
- Links eerder indaling
Volgens maximale koppelingen:
Maximale indaling linker facet Maximale compressie links
- Extensie - Extensie
- Links lateroflexie - Links lateroflexie
- Links rotatie - Rechts rotatie
Homonieme extensie Heteronieme extensie
Maximale verglijding flexie Maximale rek
- Flexie - Flexie
- Rechts lateroflexie - Rechts lateroflexie
- Rechts rotatie - Links rotatie
Homonieme flexie Heteronieme flexie
1.5. Cockpitmodel
Cockpit = Model dat gebruikt wordt om de mobilisatie aan te passen aan de hand van de reactiviteit van de patiënt
- Laag reactief = rechts in het cockpitmodel
o Langer en doorgedreven de techniek aanhouden
- Hoog reactief = links in het cockpitmodel
o Kort en weg van de pijn de techniek uitvoeren
3
, Hieronder worden de verschillende parameters van het cockpit model besproken.
Uitgangshouding
Een techniek kan vanuit de ruststand van het gewricht uitgevoerd worden, we spreken dan over een aspecifieke
uitgangshouding, of vanuit de beperkte stand, we spreken dan over een specifieke uitgangshouding.
Richting
Deze richting kan direct zijn wanneer we in de natuurlijke glijrichting gaan transleren om, door het herstellen van de
natuurlijke intra-articulaire glij in het gewricht, de bewegingsmogelijkheid te vergroten. Een mobilisatie kan
daarentegen ook indirect zijn, wanneer bijvoorbeeld een tractie wordt uitgevoerd. Het doel van dergelijke indirecte
mobilisatie is het op rek brengen van het kapsel, om op die manier meer ruimte te creëren in het gewricht, zodat de
natuurlijke rol en glij kunnen plaatsvinden.
Bewegingstraject/bewegingsgraad
• Traject I = wegblijven van de pijngrens (tractie of translatie) tijdens de mobilisatie
• Traject II = tot net aan de pijngrens
• Traject III = tot de huidige eindstand + probeert de eindstand te schuiven richting de fysiologische eindstand
• Traject IV = manipulatie
Om trajecten I en II te kunnen inschatten, moet rekening gehouden worden met de pijngrens. Deze twee mobilisatie
trajecten worden dan ook gebruikt bij patiënten die respectievelijk hoog en matig reactief zijn. Een traject III en IV
mobilisatie wordt enkel toegepast wanneer de patiënt geen pijn meer heeft.
Toepassingsduur
Een mobilisatie kan oscillerend (zeer snelle korte tracties of translaties) uitgevoerd worden of kan 30 seconden tot 1
minuut aangehouden worden.
Ritme
De toepassingsduur hangt nauw samen met het ritme. Een mobilisatie kan snel, over ademhalingsritme tot traag
uitgevoerd worden.
Herhalingen
Wanneer een mobilisatie snel wordt uitgevoerd, gaat dit gepaard met veel herhalingen, als de mobilisatie traag
wordt uitgevoerd, gaat dit gepaard met weinig herhalingen.
Amplitude
Deze parameter hangt sterk samen met het bewegingstraject en varieert van klein naar groot.
Aantal componenten
Bij een hoog reactieve patiënt wordt slechts één component gebruikt (tractie of translatie), terwijl bij een laag
reactieve patiënt een tractie of translatie gecombineerd wordt met een angulaire beweging (twee componenten).
Type componenten
Kan bestaan uit: (dis)tractie, translatie, angulatie, gapping of spin.
Kracht
Bij een hoog reactieve patiënt zal in de eindpositie weinig kracht gebruikt worden, terwijl bij een laag reactieve
patiënt meer kracht in de eindpositie kan gebruikt worden.
4
LUMBALE WERVELZUIL – INTRO
1. Arthrokinematica/anatomie
1.1. Kahoot
Vraag Antwoord
In welke richting staan de lamellen van de lumbale discus? 30°
Door welk bloedvat wordt de discus bevloeid? N. Sinus vertebralis
Wat is de oriëntatie van het superieur facetgewricht? Posterieur – craniaal - mediaal
Wat is de oriëntatie van het inferieur facetgewricht? Anterieur – caudaal – lateraal
Wat is de oriëntatie van het facetgewricht t.o.v. het frontaal vlak? 40°
Wat is de oriëntatie van het facetgewricht t.o.v. het sagittaal vlak? 90°
Wat is de beweeglijkheid lumbaal? Flexie > Lateroflexie > Rotatie
Volgens welke graad word er in de Kaltenborn gemanipuleerd? Graad 4
Waar/niet waar: De dorsale hoorn staat in voor motoriek Niet waar
Waar/niet waar: de discus is grotendeels vasculair Niet waar
De lumbale wervels veranderen in oriëntatie hoe lager je je in de wervelkolom bevind. Het is belangrijk om
deze anatomie goed te kennen want deze veranderingen zorgen er voor dat je anders gaat manipuleren.
1.2. Anatomie
Vertebrae - Bewegen
- Dragen
Discus - Kracht verdelen
- Beweging toestaan
- Scheiding 2 wervels
Ligamenten - Stabiliteit
- Ondersteunen beweging
1
,1.3. Oriëntatie gewrichtsvlakken lumbaal
1.4. Lumbale koppeling
Indaling / verglijding = De gewrichtsvlakken blijven zo lang mogelijk parallel ten opzichte van elkaar bewegen.
Maximale compressie = De gewrichtsvlakken maken zoveel mogelijke contact met elkaar.
2
,Volgens bewegingsrichtingen:
Flexie Extensie
- Verglijding - Indaling
Lateroflexie (links) Rotatie (links)
- Verglijding rechts - Altijd een combinatie van indaling/compressie
- Indaling links - Rechts eerder verglijding
- Links eerder indaling
Volgens maximale koppelingen:
Maximale indaling linker facet Maximale compressie links
- Extensie - Extensie
- Links lateroflexie - Links lateroflexie
- Links rotatie - Rechts rotatie
Homonieme extensie Heteronieme extensie
Maximale verglijding flexie Maximale rek
- Flexie - Flexie
- Rechts lateroflexie - Rechts lateroflexie
- Rechts rotatie - Links rotatie
Homonieme flexie Heteronieme flexie
1.5. Cockpitmodel
Cockpit = Model dat gebruikt wordt om de mobilisatie aan te passen aan de hand van de reactiviteit van de patiënt
- Laag reactief = rechts in het cockpitmodel
o Langer en doorgedreven de techniek aanhouden
- Hoog reactief = links in het cockpitmodel
o Kort en weg van de pijn de techniek uitvoeren
3
, Hieronder worden de verschillende parameters van het cockpit model besproken.
Uitgangshouding
Een techniek kan vanuit de ruststand van het gewricht uitgevoerd worden, we spreken dan over een aspecifieke
uitgangshouding, of vanuit de beperkte stand, we spreken dan over een specifieke uitgangshouding.
Richting
Deze richting kan direct zijn wanneer we in de natuurlijke glijrichting gaan transleren om, door het herstellen van de
natuurlijke intra-articulaire glij in het gewricht, de bewegingsmogelijkheid te vergroten. Een mobilisatie kan
daarentegen ook indirect zijn, wanneer bijvoorbeeld een tractie wordt uitgevoerd. Het doel van dergelijke indirecte
mobilisatie is het op rek brengen van het kapsel, om op die manier meer ruimte te creëren in het gewricht, zodat de
natuurlijke rol en glij kunnen plaatsvinden.
Bewegingstraject/bewegingsgraad
• Traject I = wegblijven van de pijngrens (tractie of translatie) tijdens de mobilisatie
• Traject II = tot net aan de pijngrens
• Traject III = tot de huidige eindstand + probeert de eindstand te schuiven richting de fysiologische eindstand
• Traject IV = manipulatie
Om trajecten I en II te kunnen inschatten, moet rekening gehouden worden met de pijngrens. Deze twee mobilisatie
trajecten worden dan ook gebruikt bij patiënten die respectievelijk hoog en matig reactief zijn. Een traject III en IV
mobilisatie wordt enkel toegepast wanneer de patiënt geen pijn meer heeft.
Toepassingsduur
Een mobilisatie kan oscillerend (zeer snelle korte tracties of translaties) uitgevoerd worden of kan 30 seconden tot 1
minuut aangehouden worden.
Ritme
De toepassingsduur hangt nauw samen met het ritme. Een mobilisatie kan snel, over ademhalingsritme tot traag
uitgevoerd worden.
Herhalingen
Wanneer een mobilisatie snel wordt uitgevoerd, gaat dit gepaard met veel herhalingen, als de mobilisatie traag
wordt uitgevoerd, gaat dit gepaard met weinig herhalingen.
Amplitude
Deze parameter hangt sterk samen met het bewegingstraject en varieert van klein naar groot.
Aantal componenten
Bij een hoog reactieve patiënt wordt slechts één component gebruikt (tractie of translatie), terwijl bij een laag
reactieve patiënt een tractie of translatie gecombineerd wordt met een angulaire beweging (twee componenten).
Type componenten
Kan bestaan uit: (dis)tractie, translatie, angulatie, gapping of spin.
Kracht
Bij een hoog reactieve patiënt zal in de eindpositie weinig kracht gebruikt worden, terwijl bij een laag reactieve
patiënt meer kracht in de eindpositie kan gebruikt worden.
4