1.1 Wat is persoonlijkheid?
➢ Woord komt van “persona”
o Latijns voor “masker”
➢ Definitie persoonlijkheid:
Een patroon van relatief permanente karaktertrekken en unieke kenmerken die zowel voor
consistentie als individualiteit zorgen in het gedrag van een persoon
➢ Traits (trekken):
o Consistentie over tijd
o Individuele verschillen in gedrag
o Stabiliteit over situaties
➢ Kenmerken:
o Unieke kwaliteiten
1.2 Wat is een theorie?
➢ Een set van veronderstellingen
➢ Definitie theorie
o Een set van gerelateerde veronderstellingen die wetenschappers toelaten om op basis van
logisch deductief redeneren testbare hypothese te formuleren
1.2.1 Theorie is verwant met, maar verschillend van
➢ Speculatie
o Een theorie kan beginnen met een speculatie
o Moet verbonden worden aan empirische data en wetenschap
➢ Hypothese
o Is een onderdeel van een theorie
o Specifiek vermoeden dat kan gerest worden aan de hand van een wetenschappelijke
methode
➢ Taxonomie
o Taxonomie kan het begin van een theorie zijn
o Classificatie volgens natuurlijke relaties
o Zuiver indelen en beschrijven
1.2.2 Waarom bestaan er meerdere theorieën
➢ Verschillende persoonlijke achtergronden
o Ervaringen tijdens de kindertijd
o Interpersoonlijke relaties
➢ Verschillende filosofische oriëntaties
➢ Data die gekozen wordt om te observeren is verschillend
➢ Unieke manieren om naar de wereld te kijken
➢ Domeinen gaan vaak samenwerken
1.2.3 De persoonlijkheid van theoretici en hun theorieën over persoonlijkheid
➢ ‘Psychology of Science’
o De empirische studie van het wetenschappelijk denken en gedrag (inclusief theorie
constructie) van een wetenschapper
➢ De persoonlijkheden en de psychologie van verschillende theoretici beïnvloedt de aard van de
theorieën duel ze inwikkelen
1.2.4 Wat maakt een theorie zinvol: criteria voor het evalueren/beoordelen van een theorie
➢ Genereert onderzoek
o Onderzoek blijft verder gaan
o Door steeds nieuwe hypotheses breid je je kennis uit
1
, ➢ Is falsifieerbaar (te verifiëren, controleren)
➢ Organiseert gekende data
➢ Leidt handelen (praktisch)
➢ Is intern consistent
o Homogeen
o Operationele definitie
➢ Is spaarzaam (niet complexer dan noodzakelijk is)
1.3 Dimensies voor een concept over de mensheid
➢ Determinisme (Freud) vs vrije keuze
➢ Pessimisme vs optimisme (Rotter)
➢ Causaliteit vs teologie
➢ Bewuste vs onbewuste determinanten van gedrag
➢ Biologische vs sociale invloeden op persoonlijkheid
➢ Individualiteit vs similariteit
1.4 Onderzoek naar persoonlijkheidstheorieën
➢ Met onderzoek genereren
o Theorie geeft betekenis aan data
o Data komen voort uit onderzoek ontworpen om hypotheses te testen die afgeleid zijn van de
theorie
➢ Systematische observaties
o Predicties zijn consistent en accuraat
➢ Twee empirische criteria voor meetinstrumenten
o Betrouwbaarheid
▪ Over de tijd
▪ Consistentie van het meten
o Validiteit
▪ Meten wat je wilt meten
▪ Construct validiteit
• Convergerend
• Divergerend
• Discriminant
▪ Predicatieve validiteit
• Toekomstig gedrag gaan voorspellen
• Zegt het ene iets over het andere
2
, 2. Freud
➢ Victoriaans tijdperk
➢ Nadruk op de onbewuste processen
➢ Onderdrukkingen uit de kindertijd
2.1 Psychodynamische theorieën
➢ Psychoanalyse
o De methode die Freud toepaste bij de behandeling van psychische stoornissen
o Techniek naar patiënten gericht
➢ Psychoanalytische theorie
o Persoonlijkheidstheorie van Freud
2.1.1 Overzicht psychoanalytische theorie
➢ Wat maakt deze theorie interessant?
o Bouwstenen: seks en agressie
o Verspreid door een toegewijde groep
o Briljante taal
2.2 Biografie van Freud
➢ Geboren in Freiberg in 1856
➢ Bracht grootste deel van zijn leven door in Wenen
➢ Was de oudste zoon van 8 kinderen
➢ Studeerde geneeskunde, specialisatie in psychiatrie; interesse voor wetenschap
➢ Bestudeerde ‘hysterie’ samen met Charcot en Breuer 1895
o Hysterie = vervorming in lichamelijke aspecten door een niet fysieke reden
➢ Verliet de verleidingstheorie in 1897 en verving deze door het Oedipus complex
➢ Schreef in 1900 een internationale aanhang
➢ Overleden in Londen 1939
2.3 Freuds’ model van de geest
2.3.1 Niveaus van het mentale leven
➢ Onbewuste
o Buiten bewustzijn
▪ Omvat driften en instincten
▪ Is alleen indirect/onrechtstreeks gekend
o Twee bronnen van onbewuste processen
▪ Repressie
▪ Fylogenetische gave
➢ Voorbewuste
o Niet in bewustzijn aanwezig, maar kan het wel worden
➢ Bewuste
o Mentale leven dat direct beschikbaar is, speelt een beperkte rol
2.3.2 Niveaus van bewustzijn
➢ Bewustzijn
o Hersenprocessen waarvan we bewust zijn
o Hier en nu denken
o Onbelangrijk voor Freud
➢ Niet-bewuste
o Alle processen in de hersenen die buiten het bewust zijn omgaan
3