Aardwetenschappen II
Bodemkunde
1.Inleiding
● bodems:
- aan het oppervlak
- minerale + organische bestanddelen
- losse opbouw
● gesteente:
- in diepere ondergrond
- alleen minerale bestanddelen
- vaste opbouw
● Bodemkunde = Pedologie = studie van bodems en processen die zich er in afspelen
● belang van bodems:
1. biodiversiteit: bepalen welke planten & microben ergens kunnen leven
2. productie van hout, voedsel, energie,...
3. bepalen of polluenten worden vastgehouden of wegspoelen, worden
geïmmobiliseerd of beschikbaar blijven
4. klimaatcontrole
● goede of slechte bodem → meerdere factoren:
- water- & luchthuishouding
- voedingstoestand
- warmtehuishouding
- zuurtegraad
(hangen af van andere factoren: korrelgrootte, moedermateriaal,...)
● minerale eigenschappen bodems:
- SiO2 → verweert heel traag & onvolledig = grote partikels = zandbodem
→ weinig nutriëntenretentie (klein specifiek opp. & weinig ladingen)
→ weinig bufferend vermogen tegen verzuring
- Silicaathoudende bodems
→ snellere verwering = kleine partikels = leem- of kleibodems
→ betere retentie ionen = vruchtbaarder (groot specifiek opp. & veel ladingen)
→ beter bufferend vermogen
- Kalkbodems (CaCO3)
→ hoge pH = problemen met P (slaat neer)
→ teveel aan Ca = probleem opname andere bivalente kationen (Mg, Zn, Fe)
→ verweert snel = leem- of kleibodems
,2.Minerale bodemdeeltjes
● korrelgroottefracties: (korrel = mineralen + fractie organisch materiaal)
- > 2mm: grove deeltjes
- 50µm-2mm: zandfractie
- 2-50µm: leemfractie
- < 2µm: kleifractie
● aaneenkitten van partikels → grotere diameter = pseudofractie
● bodems = mengeling van korrelgroottefracties → indeling textuurklassen
→ textuurdriehoek (geeft enkel hoofdfracties)
- Z,S & P-gronden: gemakkelijk bewerkbaar = lichte gronden
- A,E & U-gronden: moeilijk bewerkbaar = zware gronden
● interesse in bijdrage deelfracties → cummulatieve curve
- logaritmische x-as: diameter korrels
- y-as: cummulatieve bijdrage van korrels tot het totale gewicht v/d bodem
, ● tussen vaste deeltjes: macro- & microporiën: gevuld met respectievelijk lucht & water
● gegroepeerde individuele partikels = aggregaten
→ korrelgrootte & minerale samenstelling bepaald eigenschappen v/d bodem
3.Bodemvorming
● 4 bodemprocessen (vorming & verandering):
- transformatie = mineralen en strooisel worden afgebroken, andere mineralen
en bodem-organische materie worden gesynthetiseerd
- translocatie = mineralen en organische bestanddelen die verticaal in de
bodem bewegen door water, bodemfauna, vorst-dooi cycli of
droog-nat cycli
- additie van materiaal = plantenresten die op de bodem vallen, afzetting van
minerale bodempartikels, zouten die neerslaan
- verlies van materiaal = door erosie of uitloging
● snelheid van deze processen bepaalt door:
- klimaat
- topografie
- vegetatie
- moedermateriaal
- tijd
MOEDERMATERIAAL
● moedermateriaal = startmateriaal waaruit de bodem wordt gevormd
- minerale samenstelling → hoe ver en snel de bodem verweert
(bv: graniet of zandsteen → zanderige bodem & basalt of leisteen → kleipartikels)
- textuur → bepaalt waterhuishouding
, ● types moedermateriaal:
- ontstaan ter plaatse = Residueel moedergesteente → heel voedselarm, veel
ijzer- & aluminiumoxide (rode kleur)
- ontstaan ter plaatse = Accumulatie van organisch materiaal (veenbodems)
- getransporteerd:
- door graviteit = colluvium → vaak grof zand en grind
- door water:
- afgezet door rivieren = alluvium
- afgezet in oceanen = marien
- afgezet in meren = lacustrien
- door ijs = glaciaal
- door wind = eolisch
KLIMAAT
● temperatuur & effectieve precipitatie bepalen maat van verwering
● effectieve precipitatie = neerslag die niet verdampt of afvloeit
→ hoe dieper het water penetreert hoe dieper de bodem zal verweren
(factoren die effectieve precipitatie beïnvloeden):
- neerslagdistributie: als er meer op korte tijd valt zal er meer de bodem
binnendringen
- topografie: onderaan berg penetreert ook het van boven afstromend water
- vegetatie: meer vegetatie zal meer water kunnen tegenhouden en verdampen
- textuur: micro- of macro-aggregaten
● temperatuur:
- snelheid van biochemische reacties verdubbelt per 10°C stijging
- vorst: volume van ijs is groter dan dat van water → fysische erosie of
cryoturbatie
BIOTA
● organismen kunnen bodem beïnvloeden door:
- accumulatie van strooisel bovenop bodem of in water
- verwering actief versnellen
- bioturbatie = bodemprofielen mengen
- nutriënten cycleren
- bodempartikels gaan stabiliseren in aggregaten
Bodemkunde
1.Inleiding
● bodems:
- aan het oppervlak
- minerale + organische bestanddelen
- losse opbouw
● gesteente:
- in diepere ondergrond
- alleen minerale bestanddelen
- vaste opbouw
● Bodemkunde = Pedologie = studie van bodems en processen die zich er in afspelen
● belang van bodems:
1. biodiversiteit: bepalen welke planten & microben ergens kunnen leven
2. productie van hout, voedsel, energie,...
3. bepalen of polluenten worden vastgehouden of wegspoelen, worden
geïmmobiliseerd of beschikbaar blijven
4. klimaatcontrole
● goede of slechte bodem → meerdere factoren:
- water- & luchthuishouding
- voedingstoestand
- warmtehuishouding
- zuurtegraad
(hangen af van andere factoren: korrelgrootte, moedermateriaal,...)
● minerale eigenschappen bodems:
- SiO2 → verweert heel traag & onvolledig = grote partikels = zandbodem
→ weinig nutriëntenretentie (klein specifiek opp. & weinig ladingen)
→ weinig bufferend vermogen tegen verzuring
- Silicaathoudende bodems
→ snellere verwering = kleine partikels = leem- of kleibodems
→ betere retentie ionen = vruchtbaarder (groot specifiek opp. & veel ladingen)
→ beter bufferend vermogen
- Kalkbodems (CaCO3)
→ hoge pH = problemen met P (slaat neer)
→ teveel aan Ca = probleem opname andere bivalente kationen (Mg, Zn, Fe)
→ verweert snel = leem- of kleibodems
,2.Minerale bodemdeeltjes
● korrelgroottefracties: (korrel = mineralen + fractie organisch materiaal)
- > 2mm: grove deeltjes
- 50µm-2mm: zandfractie
- 2-50µm: leemfractie
- < 2µm: kleifractie
● aaneenkitten van partikels → grotere diameter = pseudofractie
● bodems = mengeling van korrelgroottefracties → indeling textuurklassen
→ textuurdriehoek (geeft enkel hoofdfracties)
- Z,S & P-gronden: gemakkelijk bewerkbaar = lichte gronden
- A,E & U-gronden: moeilijk bewerkbaar = zware gronden
● interesse in bijdrage deelfracties → cummulatieve curve
- logaritmische x-as: diameter korrels
- y-as: cummulatieve bijdrage van korrels tot het totale gewicht v/d bodem
, ● tussen vaste deeltjes: macro- & microporiën: gevuld met respectievelijk lucht & water
● gegroepeerde individuele partikels = aggregaten
→ korrelgrootte & minerale samenstelling bepaald eigenschappen v/d bodem
3.Bodemvorming
● 4 bodemprocessen (vorming & verandering):
- transformatie = mineralen en strooisel worden afgebroken, andere mineralen
en bodem-organische materie worden gesynthetiseerd
- translocatie = mineralen en organische bestanddelen die verticaal in de
bodem bewegen door water, bodemfauna, vorst-dooi cycli of
droog-nat cycli
- additie van materiaal = plantenresten die op de bodem vallen, afzetting van
minerale bodempartikels, zouten die neerslaan
- verlies van materiaal = door erosie of uitloging
● snelheid van deze processen bepaalt door:
- klimaat
- topografie
- vegetatie
- moedermateriaal
- tijd
MOEDERMATERIAAL
● moedermateriaal = startmateriaal waaruit de bodem wordt gevormd
- minerale samenstelling → hoe ver en snel de bodem verweert
(bv: graniet of zandsteen → zanderige bodem & basalt of leisteen → kleipartikels)
- textuur → bepaalt waterhuishouding
, ● types moedermateriaal:
- ontstaan ter plaatse = Residueel moedergesteente → heel voedselarm, veel
ijzer- & aluminiumoxide (rode kleur)
- ontstaan ter plaatse = Accumulatie van organisch materiaal (veenbodems)
- getransporteerd:
- door graviteit = colluvium → vaak grof zand en grind
- door water:
- afgezet door rivieren = alluvium
- afgezet in oceanen = marien
- afgezet in meren = lacustrien
- door ijs = glaciaal
- door wind = eolisch
KLIMAAT
● temperatuur & effectieve precipitatie bepalen maat van verwering
● effectieve precipitatie = neerslag die niet verdampt of afvloeit
→ hoe dieper het water penetreert hoe dieper de bodem zal verweren
(factoren die effectieve precipitatie beïnvloeden):
- neerslagdistributie: als er meer op korte tijd valt zal er meer de bodem
binnendringen
- topografie: onderaan berg penetreert ook het van boven afstromend water
- vegetatie: meer vegetatie zal meer water kunnen tegenhouden en verdampen
- textuur: micro- of macro-aggregaten
● temperatuur:
- snelheid van biochemische reacties verdubbelt per 10°C stijging
- vorst: volume van ijs is groter dan dat van water → fysische erosie of
cryoturbatie
BIOTA
● organismen kunnen bodem beïnvloeden door:
- accumulatie van strooisel bovenop bodem of in water
- verwering actief versnellen
- bioturbatie = bodemprofielen mengen
- nutriënten cycleren
- bodempartikels gaan stabiliseren in aggregaten