Diversiteit: bias
Leerdoel 1: theoretisch concept (definitie en soorten) van bias
Definitie bias: associaties die gevormd worden door omgeving, ervaringen, maatschappij, … zonder
dat we bewust zijn
1. Cognitief (door een denkfout)
2. Sociaal (iets wat je ziet in een ander)
3. Impliciet (onbewust/onbedoeld)
'We do not first see and then define, we first define and then see.'
Impliciete bias (uit video):
• Unconscious bias
• Prejudice: deep in brain, under consciousness level
• Normaal: favor in-group met positieve stereotiepen, out-group met negatieve
• Gaat vaak tegen conscious beliefs in (explicitly unbiased, implicitly biased)
• Voorspelt beter het gedrag dan expliciete bias (op groepsniveau)
'Thinking fast and slow'
Systeem 1: automatische piloot
• Heel snel, reflexmatig, om gevaar te kunnen inschatten: snel categorieën hebben
(levensnoodzakelijk)
• Vb.: op spoed moet je snel reageren; pijn op borst en valt neer --> MI infarct uitsluiten
Systeem 2: bewuste aandacht
• Trager, stimuleert te bewuste aandacht (nodig om denkfouten te kunnen zien)
• Vb.: vergeet niet verder te denken als het niet een MI is
Soorten bias:
1. Confirmation bias: wat je ziet en onthoudt is op basis van bepaalde ideeën
o Vb.: bij break up denk je dat ineens elk liedje over liefde gaat; of mensen die
fertiliteitsbehandeling doen zien overal baby’s)
2. Halo/horn effect: volgorde van dingen; wat je het beste onthoudt is wat je het eerst weet
over iemand
o VB.: Piet is slim, grappig, jaloers en agressief. Koen is agressief, jaloers, grappig en
slim. Piet klinkt positiever dan Koen.
3. In-group favoritisme: eigen groep favoriseren
o Vb.: mannen selecteren mannen voor orkest tenzij blind aditions)
4. Out-group homogenity: diversiteit buiten eigen groep herken je minder dan binnen groep
o Vb.: alle ouderen zijn hulpeloos (denkt een jong iemand, terwijl een oud iemand
verschillen ziet in hun generatie)
5. Stereotiepe kennis: associatie tussen bepaalde groep en kennis die je hebt
o Vb. migrant kan geen goed NL
o Vb.: mannenthee met chili en vrouwenthee met kamille
6. Red flag observatie: als je iets opmerkt dat je niet aanstaat, haak je meteen af
o Vb.: hekel aan slappe handjes à je hebt direct negatieve ideeën over de persoon
Leerdoel 1: theoretisch concept (definitie en soorten) van bias
Definitie bias: associaties die gevormd worden door omgeving, ervaringen, maatschappij, … zonder
dat we bewust zijn
1. Cognitief (door een denkfout)
2. Sociaal (iets wat je ziet in een ander)
3. Impliciet (onbewust/onbedoeld)
'We do not first see and then define, we first define and then see.'
Impliciete bias (uit video):
• Unconscious bias
• Prejudice: deep in brain, under consciousness level
• Normaal: favor in-group met positieve stereotiepen, out-group met negatieve
• Gaat vaak tegen conscious beliefs in (explicitly unbiased, implicitly biased)
• Voorspelt beter het gedrag dan expliciete bias (op groepsniveau)
'Thinking fast and slow'
Systeem 1: automatische piloot
• Heel snel, reflexmatig, om gevaar te kunnen inschatten: snel categorieën hebben
(levensnoodzakelijk)
• Vb.: op spoed moet je snel reageren; pijn op borst en valt neer --> MI infarct uitsluiten
Systeem 2: bewuste aandacht
• Trager, stimuleert te bewuste aandacht (nodig om denkfouten te kunnen zien)
• Vb.: vergeet niet verder te denken als het niet een MI is
Soorten bias:
1. Confirmation bias: wat je ziet en onthoudt is op basis van bepaalde ideeën
o Vb.: bij break up denk je dat ineens elk liedje over liefde gaat; of mensen die
fertiliteitsbehandeling doen zien overal baby’s)
2. Halo/horn effect: volgorde van dingen; wat je het beste onthoudt is wat je het eerst weet
over iemand
o VB.: Piet is slim, grappig, jaloers en agressief. Koen is agressief, jaloers, grappig en
slim. Piet klinkt positiever dan Koen.
3. In-group favoritisme: eigen groep favoriseren
o Vb.: mannen selecteren mannen voor orkest tenzij blind aditions)
4. Out-group homogenity: diversiteit buiten eigen groep herken je minder dan binnen groep
o Vb.: alle ouderen zijn hulpeloos (denkt een jong iemand, terwijl een oud iemand
verschillen ziet in hun generatie)
5. Stereotiepe kennis: associatie tussen bepaalde groep en kennis die je hebt
o Vb. migrant kan geen goed NL
o Vb.: mannenthee met chili en vrouwenthee met kamille
6. Red flag observatie: als je iets opmerkt dat je niet aanstaat, haak je meteen af
o Vb.: hekel aan slappe handjes à je hebt direct negatieve ideeën over de persoon