Macro economie
werkbundel
werkcollege 1
H4 Macro-economische grootheden
H5 Conjunctuur, economische groei en ontwikkeling
H6 De arbeidsmarkt
Macro-economie 1
Werkcollege 1: H4 + H5 + H6
,H4 Macro-economische grootheden
Vraag 1: Multiple choice
1.1 De bruto-investeringen bestaan uit: (2 correcte antwoorden)
A. netto-investeringen + uitbreidingsinvesteringen + voorraadwijzingen
B. vervangingsinvesteringen + netto-investeringen
C. vervangingsinvesteringen + uitbreidingsinvesteringen + voorraadwijzigingen
D. uitbreidingsinvesteringen + voorraadwijzigingen
1.2 Na kringloop 1 (gezinnen, bedrijven, sparen en investeren) maken we een onderscheid tussen het brutoproduct en het
nettoproduct. Wat is het verschil tussen het brutoproduct en het nettoproduct?
A. Brutoproduct = Nettoproduct + netto-investeringen
B. Brutoproduct = Nettoproduct + vervangingsinvesteringen
C. Brutoproduct = Nettoproduct + bruto-investeringen
D. Brutoproduct = Nettoproduct + uitbreidingsinvesteringen
1.3 Na kringloop 2 (gezinnen, bedrijven, sparen en investeren, overheid) maken we een onderscheid tussen het marktprijzen
en het factorprijzen. Duid de 2 correcte uitspraken m.b.t. marktprijzen en factorprijzen aan:
A. Brutoproduct tegen marktprijzen = Brutoproduct tegen factorprijzen - indirecte belastingen + subsidies
B. Brutoproduct tegen factorprijzen= Brutoproduct tegen marktprijzen- indirecte belastingen + subsidies
C. Subsidies verlagen de marktprijs
D. De factorprijs bevat elementen die weinig met de waarde van de productie te maken hebben
Vraag 2
Gegeven:
In een land bedroeg in een jaar de netto toegevoegde waarde tegen marktprijzen 520 mld euro. De subsidies waren 40 mld
euro en de indirecte belastingen 47 mld euro.
Gevraagd:
Hoe groot was de netto toegevoegde waarde tegen factorprijzen?
Antwoord:
Gesloten economie (gezinnen + bedrijven + sparen + investeren) + overheid
3 huishoudingen: gezinnen, bedrijven, overheid
Onderscheid marktprijzen en factorprijzen
Brutoproduct tegen marktprijzen BBPM = Cg + Ibr + Co
Co (overheidsconsumptie) = Cob + Ygo + Do
Brutoproduct tegen factorprijzen BBPF = BBPF – Ti + Sub
Van MARKTprijzen FACTORprijzen
Macro-economie 2
Werkcollege 1: H4 + H5 + H6
, - indirecte belastingen
+ subsidies
NTW FP = NTW MP – Ti + Sub
NTW FP = 520 mld EUR – 47 mld EUR + 40 mld EUR
NTW FP = 513 mld EUR
Vraag 3
Gegeven:
De overheid betaalt 38 900 mln EUR aan lonen en wedden uit. Ygo = 38.900 mln EUR
Ze schrijft voor 16 700 mln EUR af. Do= 16.700 mln EUR
De collectieve goederen en diensten worden op 73 900 mln EUR gewaardeerd. Co = 73.900 mln EUR
Gevraagd:
Welke waarde aan consumptiegoederen en diensten wordt door de bedrijven aan de overheid geleverd?
Antwoord:
= overheidsconsumptie (Co)
= Cob + Ygo + D0
= 73.900 = Cob + 38.900 + 16.700
Cob = 18.300
Vraag 4
Gegeven:
Voor België bedraagt het netto nationaal inkomen tegen marktprijzen in 2019 385,3 miljard euro.
De volgende gegevens van de Belgische economie zijn uitgedrukt in miljarden euro’s:
Subsidies 17,2
Bruto-investeringen 114,1
Indirecte belastingen 53,7
Directe belastingen gezinnen 49,6
Directe belastingen bedrijven 18,0
Netto-investeringen 24,7
Export van goederen 386,6
Import van goederen 385,9
Gevraagd: Bepaal het bruto nationaal inkomen tegen factorprijzen.
Antwoord:
NNPM BNPF
Macro-economie 3
Werkcollege 1: H4 + H5 + H6
werkbundel
werkcollege 1
H4 Macro-economische grootheden
H5 Conjunctuur, economische groei en ontwikkeling
H6 De arbeidsmarkt
Macro-economie 1
Werkcollege 1: H4 + H5 + H6
,H4 Macro-economische grootheden
Vraag 1: Multiple choice
1.1 De bruto-investeringen bestaan uit: (2 correcte antwoorden)
A. netto-investeringen + uitbreidingsinvesteringen + voorraadwijzingen
B. vervangingsinvesteringen + netto-investeringen
C. vervangingsinvesteringen + uitbreidingsinvesteringen + voorraadwijzigingen
D. uitbreidingsinvesteringen + voorraadwijzigingen
1.2 Na kringloop 1 (gezinnen, bedrijven, sparen en investeren) maken we een onderscheid tussen het brutoproduct en het
nettoproduct. Wat is het verschil tussen het brutoproduct en het nettoproduct?
A. Brutoproduct = Nettoproduct + netto-investeringen
B. Brutoproduct = Nettoproduct + vervangingsinvesteringen
C. Brutoproduct = Nettoproduct + bruto-investeringen
D. Brutoproduct = Nettoproduct + uitbreidingsinvesteringen
1.3 Na kringloop 2 (gezinnen, bedrijven, sparen en investeren, overheid) maken we een onderscheid tussen het marktprijzen
en het factorprijzen. Duid de 2 correcte uitspraken m.b.t. marktprijzen en factorprijzen aan:
A. Brutoproduct tegen marktprijzen = Brutoproduct tegen factorprijzen - indirecte belastingen + subsidies
B. Brutoproduct tegen factorprijzen= Brutoproduct tegen marktprijzen- indirecte belastingen + subsidies
C. Subsidies verlagen de marktprijs
D. De factorprijs bevat elementen die weinig met de waarde van de productie te maken hebben
Vraag 2
Gegeven:
In een land bedroeg in een jaar de netto toegevoegde waarde tegen marktprijzen 520 mld euro. De subsidies waren 40 mld
euro en de indirecte belastingen 47 mld euro.
Gevraagd:
Hoe groot was de netto toegevoegde waarde tegen factorprijzen?
Antwoord:
Gesloten economie (gezinnen + bedrijven + sparen + investeren) + overheid
3 huishoudingen: gezinnen, bedrijven, overheid
Onderscheid marktprijzen en factorprijzen
Brutoproduct tegen marktprijzen BBPM = Cg + Ibr + Co
Co (overheidsconsumptie) = Cob + Ygo + Do
Brutoproduct tegen factorprijzen BBPF = BBPF – Ti + Sub
Van MARKTprijzen FACTORprijzen
Macro-economie 2
Werkcollege 1: H4 + H5 + H6
, - indirecte belastingen
+ subsidies
NTW FP = NTW MP – Ti + Sub
NTW FP = 520 mld EUR – 47 mld EUR + 40 mld EUR
NTW FP = 513 mld EUR
Vraag 3
Gegeven:
De overheid betaalt 38 900 mln EUR aan lonen en wedden uit. Ygo = 38.900 mln EUR
Ze schrijft voor 16 700 mln EUR af. Do= 16.700 mln EUR
De collectieve goederen en diensten worden op 73 900 mln EUR gewaardeerd. Co = 73.900 mln EUR
Gevraagd:
Welke waarde aan consumptiegoederen en diensten wordt door de bedrijven aan de overheid geleverd?
Antwoord:
= overheidsconsumptie (Co)
= Cob + Ygo + D0
= 73.900 = Cob + 38.900 + 16.700
Cob = 18.300
Vraag 4
Gegeven:
Voor België bedraagt het netto nationaal inkomen tegen marktprijzen in 2019 385,3 miljard euro.
De volgende gegevens van de Belgische economie zijn uitgedrukt in miljarden euro’s:
Subsidies 17,2
Bruto-investeringen 114,1
Indirecte belastingen 53,7
Directe belastingen gezinnen 49,6
Directe belastingen bedrijven 18,0
Netto-investeringen 24,7
Export van goederen 386,6
Import van goederen 385,9
Gevraagd: Bepaal het bruto nationaal inkomen tegen factorprijzen.
Antwoord:
NNPM BNPF
Macro-economie 3
Werkcollege 1: H4 + H5 + H6