Terminologie:
Een expressie: wat we ingeven.
Een waarde: het resultaat van de expressie
Rekenkundige operaties:
Ingebouwde functies:
Een functie heeft een functienaam + argumenten en geeft een antwoord (of resultaat) terug.
De argumenten zijn waardes die we nodig hebben om de functie uit te voeren. Het argument kan een
waarde of een expressie zijn.
Variabelen worden gebruikt om tijdelijke gegevens op te slaan in het geheugen van de computer.
1
, Soorten datatypes:
Een script is een verzameling van instructies die 1 voor 1 worden uitgevoerd.
Variabelen kunnen aangemaakt worden in functies. We noemen dit lokale variabelen.
Lokale variabelen kunnen alleen opgeroepen worden in het blok waar ze zijn aangemaakt.
Globale variabelen kan je van overal in de script oproepen.
Functies kunnen parameters aannemen, dit zijn variabelen die enkel in de functie zelf gebruikt
kunnen worden. We spreken over argumenten wanneer we de functie gebruiken en een expliciete
waarde hebben.
2