HOORCOLLEGE´S KOM BLOK 1 CORRELATIONEEL
HC 6 - CORRELATIONEEL ONDERZOEK 1
● Bij een correlationele onderzoeksvraag ben je opzoek naar het verband tussen
twee verschillende constructen (acroniem = PAC )
Onderzoeksvragen:
- Hangt de slaagkans van een eerste date samen met je ervaring met daten?
→ Bestaat uit twee constructen, namelijk de slaagkans van een eerste
date & ervaring met daten, Hangen deze twee samen? Is er een relatie
tussen deze twee?
- Veroorzaakt een toename in social media contact vooraf meer of minder plezier
tijdens een eerste date?
→ Bestaat uit twee constructen, namelijk social media contact vooraf &
plezier tijdens een eerste date? Verband → Veroorzaakt het een het
ander? Het een is het gevolg van het ander.
● Gaan beide over de samenhang of relatie tussen eigenschappen
Correlationeel onderzoek
● In correlationeel onderzoek kijken we naar relaties tussen eigenschappen
Theorie over relatie → Correlationele onderzoeksvraag → Relatie tussen
eigenschappen onderzoeken (andersom in vergelijking met kwalitatief)
= DEDUCTIE
,→ Een onderzoeksvraag van een correlationeel onderzoek kun je herkennen
aan de volgende elementen
PAC
P = Population = De groep mensen (of dieren of objecten) die de onderzoeker wil
onderzoeken
A = Association = (verband/ relatie), De onderzoeker geeft aan wat voor soort relatie er
verwacht wordt. Er zijn positieve verbanden / stijgende relaties & Negatieve verbanden /
dalende relaties.
C = Constructs = (theoretische begrippen) de kenmerken die de onderzoeker van de
mensen wil weten en meten waartussen er een verband verwacht wordt.
Verbanden:
Bij vragen over of een bepaald kenmerk een verandering in een ander kenmerk
veroorzaakt, spreken we over een CAUSAAL VERBAND
● Bij causaliteit spreken we over onderzoeksvragen die een oorzaak/gevolg
verband beschrijven.
Voorwaarden causaliteit
1. Covariance (covariantie)
→ Er moet een relatie zijn tussen de oorzaak en het gevolg
2. Temporal Precedence (volgorde in tijd)
→ De oorzaak moet in de tijd voorafgaand aan het gevolg
3. Internal validity (interne validiteit)
→ Alternatieve verklaringen voor de gevonden relatie moeten zijn uitgesloten
, Generaliseren
● Veel onderzoekers willen onderzoeksvragen kunnen generaliseren naar een
grotere groep mensen (de populatie)
→ Dit proces heet ⇒ INFERENTIE
Inferentiële statistiek = op basis van de gegevens die we hebben (steekproef)
van een onderzoeksgroep uitspraken willen doen over de populatie
● Conclusies zijn gebaseerd op de steekproef → Uitspraak doen
over de populatie, wat in de steekproef gevonden is wordt
uitgesproken over de populatie. Daarom een representatieve
steekproef nodig, anders komt de steekproef niet overeen met
de populatie, waardoor de getrokken conclusies op basis van de
steekproef niet gelden voor de gehele populatie.
Dataverzamelingsmethoden ⇒ Observatiestudies, bestaande gegevens / big
data, vragenlijsten (surveys) etc.
Observatieonderzoek:
● Gegevens verzamelen door feitelijk gedrag te observeren : kijken, luisteren,
beoordelen
Kwalitatief Kwantitatief
De kinderen vinden de scooter een leuke 9 van de 10 kinderen hebben een scooter
activiteit bereden
De kinderen gaan vriendelijk met elkaar Er is maar 1 keer onenigheid geweest
om tijdens het scooterrijden tussen twee kinderen
De kinderen lijken vriendelijker tijdens het In de klas is er tijdens groepsactiviteiten
scooter rijden dan in de klas elke 5 minuten onenigheid tussen 3
kinderen
Er hangt een gemoedelijke sfeer tijdens
het scooterrijden
HC 6 - CORRELATIONEEL ONDERZOEK 1
● Bij een correlationele onderzoeksvraag ben je opzoek naar het verband tussen
twee verschillende constructen (acroniem = PAC )
Onderzoeksvragen:
- Hangt de slaagkans van een eerste date samen met je ervaring met daten?
→ Bestaat uit twee constructen, namelijk de slaagkans van een eerste
date & ervaring met daten, Hangen deze twee samen? Is er een relatie
tussen deze twee?
- Veroorzaakt een toename in social media contact vooraf meer of minder plezier
tijdens een eerste date?
→ Bestaat uit twee constructen, namelijk social media contact vooraf &
plezier tijdens een eerste date? Verband → Veroorzaakt het een het
ander? Het een is het gevolg van het ander.
● Gaan beide over de samenhang of relatie tussen eigenschappen
Correlationeel onderzoek
● In correlationeel onderzoek kijken we naar relaties tussen eigenschappen
Theorie over relatie → Correlationele onderzoeksvraag → Relatie tussen
eigenschappen onderzoeken (andersom in vergelijking met kwalitatief)
= DEDUCTIE
,→ Een onderzoeksvraag van een correlationeel onderzoek kun je herkennen
aan de volgende elementen
PAC
P = Population = De groep mensen (of dieren of objecten) die de onderzoeker wil
onderzoeken
A = Association = (verband/ relatie), De onderzoeker geeft aan wat voor soort relatie er
verwacht wordt. Er zijn positieve verbanden / stijgende relaties & Negatieve verbanden /
dalende relaties.
C = Constructs = (theoretische begrippen) de kenmerken die de onderzoeker van de
mensen wil weten en meten waartussen er een verband verwacht wordt.
Verbanden:
Bij vragen over of een bepaald kenmerk een verandering in een ander kenmerk
veroorzaakt, spreken we over een CAUSAAL VERBAND
● Bij causaliteit spreken we over onderzoeksvragen die een oorzaak/gevolg
verband beschrijven.
Voorwaarden causaliteit
1. Covariance (covariantie)
→ Er moet een relatie zijn tussen de oorzaak en het gevolg
2. Temporal Precedence (volgorde in tijd)
→ De oorzaak moet in de tijd voorafgaand aan het gevolg
3. Internal validity (interne validiteit)
→ Alternatieve verklaringen voor de gevonden relatie moeten zijn uitgesloten
, Generaliseren
● Veel onderzoekers willen onderzoeksvragen kunnen generaliseren naar een
grotere groep mensen (de populatie)
→ Dit proces heet ⇒ INFERENTIE
Inferentiële statistiek = op basis van de gegevens die we hebben (steekproef)
van een onderzoeksgroep uitspraken willen doen over de populatie
● Conclusies zijn gebaseerd op de steekproef → Uitspraak doen
over de populatie, wat in de steekproef gevonden is wordt
uitgesproken over de populatie. Daarom een representatieve
steekproef nodig, anders komt de steekproef niet overeen met
de populatie, waardoor de getrokken conclusies op basis van de
steekproef niet gelden voor de gehele populatie.
Dataverzamelingsmethoden ⇒ Observatiestudies, bestaande gegevens / big
data, vragenlijsten (surveys) etc.
Observatieonderzoek:
● Gegevens verzamelen door feitelijk gedrag te observeren : kijken, luisteren,
beoordelen
Kwalitatief Kwantitatief
De kinderen vinden de scooter een leuke 9 van de 10 kinderen hebben een scooter
activiteit bereden
De kinderen gaan vriendelijk met elkaar Er is maar 1 keer onenigheid geweest
om tijdens het scooterrijden tussen twee kinderen
De kinderen lijken vriendelijker tijdens het In de klas is er tijdens groepsactiviteiten
scooter rijden dan in de klas elke 5 minuten onenigheid tussen 3
kinderen
Er hangt een gemoedelijke sfeer tijdens
het scooterrijden
