Onderzoeksvaardigheden
H1. Basisbegrippen
WETENSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERZOEK
Onderzoek = Doelgericht proces
waarbij men op systematische wijze op basis van een
onderzoeksontwerp data verzamelt en analyseert,
om op een betrouwbare en geldige wijze onderzoeksvragen te beantwoorden
die deel uitmaken van een probleemstelling
SOORTEN ONDERZOEK
Doelen
Grondvormen
Tijdsperspectieven
VERSCHILLENDE DOELEN: FUNDAMENTEEL EN PRAKTIJKGERICHT ONDERZOEK
Fundamenteel onderzoek = kennisvermeerdering
Ontwikkelen van algemeen geldende kennis
Eerder theoretische relevantie
Praktijkgericht onderzoek = beantwoorden van vragen uit de praktijk
Levert kennis op die mensen in staat stelt om maatschappelijke verschijnselen in de
realiteit te analyseren, eventueel beïnvloeden en veranderen
Actieonderzoek = Vorm van praktijkgericht onderzoek waarbij onderzoekers praktijksituaties
en/of handelingen systematisch onderzoeken.
Kennis ontwikkelen in een specifieke praktijk of werkveldcontext met het oog op het
aanpakken, evalueren en bijsturen staat centraal.
VERSCHILLENDE GRONDVORMEN
KWANTITATIEF KWALITATIEF
Onderzoek in de breedte Onderzoek in de diepte
Interpretatie van cijfermateriaal Interpretatie in taal
Statistische analyse Inhoudsanalyse
Eerder deductief Eerder inductief
Grote steekproef Kleine steekproef
Toevalssteekproef Theoretische steekproef
Representativiteit Volledig, divers beeld, ook extremen
Vb. Survey, enquête Vb. Diepte-interview
,Onderzoeksvaardigheden
VERSCHILLENDE TIJDSPERSPECTIEVEN
Cross-sectioneel = Eenmalig
Op een bepaald tijdstip
Longitudinaal = Meerdere onderzoeksmomenten
langer doorheen de tijd
Trendonderzoek = regelmatige tijdstippen
≠ doelgroepen
Panelonderzoek = regelmatige tijdstippen
= doelgroep
Retrospectief = Terug in de tijd
Gerapporteerde attitudes, ideeën in heden verbinden met
gebeurtenissen uit verleden
Prospectief = Vooruit in de tijd
Meerdere onderzoeken, ≠ tijdstippen
EISEN AAN ONDERZOEK
Wetenschappelijk
Ethisch
Praktisch
WETENSCHAPPELIJKE EISEN
Empirisch (waarneembaar)
Falsifieerbaar – weerlegbaar
Onafhankelijk
Objectiviteit van onderzoeker
Betrouwbaar (exactheid van onderzoek – telkens dezelfde resultaten)
Nauwkeurig
Geldig / valide
Systematische fouten = BIAS
Verdieping: empirische cyclus
= schets verbanden tussen theorie en empirie
Deductie: vertrekt vanuit de theorie (theorie naar data)
Van hieruit
Onderzoeksvragen stellen/hypothesen formuleren
Om antwoord te bieden kijken naar gegevens uit de realiteit
Inductie: vertrekt vanuit empirische realiteit (data naar theorie)
,Onderzoeksvaardigheden
Fenomenen waarnemen zoeken naar wetmatigheden
Zoeken naar verklaringen: theorie formuleren
ETHISCHE EISEN
Recht op informatie
Vrijwilligheid van de deelnemers
Anonimiteit
Vertrouwelijkheid
PRAKTISCHE EISEN
Zo efficiënt mogelijk
Budgetvriendelijk mogelijk
Binnen een vooraf bepaalde termijn
Bruikbaar (praktijkonderzoek)
ONDERZOEKSPROCES: FASEN IN EEN ONDERZOEK
Onderzoeksplan
Probleemstelling
Bepalen grondvorm
Onderzoeksontwerp
Dataverzameling
Data-analyse
Rapportage
Eerst stel je probleemstelling op: Aanleiding schetsen
Doelstelling
Onderwerp & doelgroep afbakenen
Onderzoeksvragen formuleren
Onderzoeksontwerp uitwerken: Wat onderzoeken
Welke kenmerken
Welke verbanden
Onderzoekseenheden (Populatie en steekproef)
Hoe tewerk gaan: Methoden en instrumenten
Grondvorm
Dataverzameling: gegevens verzamelen
Data-analyse: verwerken en bestuderen van data om antwoord te formuleren
Rapportage: onderzoeksvragen beantwoorden
, Onderzoeksvaardigheden
H2. Het Onderzoeksplan
=Wat willen we meten?
=Hoe gaan we het meten?
DE PROBLEEMSTELLING
= De te onderzoeken situatie Wat wil je te weten komen?
4 componenten: Aanleiding
Doelstelling
Afbakening onderwerp en doelgroep
Onderzoeksvragen
AANLEIDING
Reden om onderzoek te starten?
Verwijst naar manier waarop de onderzoeker er toe gekomen is om bepaald
Onderzoek uit te voeren
Praktijkgericht onderzoek: reden = specifiek probleem
Fundamenteel onderzoek: reden = wetenschappelijke nieuwsgierigheid
DOELSTELLING
Waarom is een onderzoek relevant? Meerwaarde?
Hieruit moet blijken waarom het zinvol is om onderzoek te voeren
Voor wie is het relevant?
H1. Basisbegrippen
WETENSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERZOEK
Onderzoek = Doelgericht proces
waarbij men op systematische wijze op basis van een
onderzoeksontwerp data verzamelt en analyseert,
om op een betrouwbare en geldige wijze onderzoeksvragen te beantwoorden
die deel uitmaken van een probleemstelling
SOORTEN ONDERZOEK
Doelen
Grondvormen
Tijdsperspectieven
VERSCHILLENDE DOELEN: FUNDAMENTEEL EN PRAKTIJKGERICHT ONDERZOEK
Fundamenteel onderzoek = kennisvermeerdering
Ontwikkelen van algemeen geldende kennis
Eerder theoretische relevantie
Praktijkgericht onderzoek = beantwoorden van vragen uit de praktijk
Levert kennis op die mensen in staat stelt om maatschappelijke verschijnselen in de
realiteit te analyseren, eventueel beïnvloeden en veranderen
Actieonderzoek = Vorm van praktijkgericht onderzoek waarbij onderzoekers praktijksituaties
en/of handelingen systematisch onderzoeken.
Kennis ontwikkelen in een specifieke praktijk of werkveldcontext met het oog op het
aanpakken, evalueren en bijsturen staat centraal.
VERSCHILLENDE GRONDVORMEN
KWANTITATIEF KWALITATIEF
Onderzoek in de breedte Onderzoek in de diepte
Interpretatie van cijfermateriaal Interpretatie in taal
Statistische analyse Inhoudsanalyse
Eerder deductief Eerder inductief
Grote steekproef Kleine steekproef
Toevalssteekproef Theoretische steekproef
Representativiteit Volledig, divers beeld, ook extremen
Vb. Survey, enquête Vb. Diepte-interview
,Onderzoeksvaardigheden
VERSCHILLENDE TIJDSPERSPECTIEVEN
Cross-sectioneel = Eenmalig
Op een bepaald tijdstip
Longitudinaal = Meerdere onderzoeksmomenten
langer doorheen de tijd
Trendonderzoek = regelmatige tijdstippen
≠ doelgroepen
Panelonderzoek = regelmatige tijdstippen
= doelgroep
Retrospectief = Terug in de tijd
Gerapporteerde attitudes, ideeën in heden verbinden met
gebeurtenissen uit verleden
Prospectief = Vooruit in de tijd
Meerdere onderzoeken, ≠ tijdstippen
EISEN AAN ONDERZOEK
Wetenschappelijk
Ethisch
Praktisch
WETENSCHAPPELIJKE EISEN
Empirisch (waarneembaar)
Falsifieerbaar – weerlegbaar
Onafhankelijk
Objectiviteit van onderzoeker
Betrouwbaar (exactheid van onderzoek – telkens dezelfde resultaten)
Nauwkeurig
Geldig / valide
Systematische fouten = BIAS
Verdieping: empirische cyclus
= schets verbanden tussen theorie en empirie
Deductie: vertrekt vanuit de theorie (theorie naar data)
Van hieruit
Onderzoeksvragen stellen/hypothesen formuleren
Om antwoord te bieden kijken naar gegevens uit de realiteit
Inductie: vertrekt vanuit empirische realiteit (data naar theorie)
,Onderzoeksvaardigheden
Fenomenen waarnemen zoeken naar wetmatigheden
Zoeken naar verklaringen: theorie formuleren
ETHISCHE EISEN
Recht op informatie
Vrijwilligheid van de deelnemers
Anonimiteit
Vertrouwelijkheid
PRAKTISCHE EISEN
Zo efficiënt mogelijk
Budgetvriendelijk mogelijk
Binnen een vooraf bepaalde termijn
Bruikbaar (praktijkonderzoek)
ONDERZOEKSPROCES: FASEN IN EEN ONDERZOEK
Onderzoeksplan
Probleemstelling
Bepalen grondvorm
Onderzoeksontwerp
Dataverzameling
Data-analyse
Rapportage
Eerst stel je probleemstelling op: Aanleiding schetsen
Doelstelling
Onderwerp & doelgroep afbakenen
Onderzoeksvragen formuleren
Onderzoeksontwerp uitwerken: Wat onderzoeken
Welke kenmerken
Welke verbanden
Onderzoekseenheden (Populatie en steekproef)
Hoe tewerk gaan: Methoden en instrumenten
Grondvorm
Dataverzameling: gegevens verzamelen
Data-analyse: verwerken en bestuderen van data om antwoord te formuleren
Rapportage: onderzoeksvragen beantwoorden
, Onderzoeksvaardigheden
H2. Het Onderzoeksplan
=Wat willen we meten?
=Hoe gaan we het meten?
DE PROBLEEMSTELLING
= De te onderzoeken situatie Wat wil je te weten komen?
4 componenten: Aanleiding
Doelstelling
Afbakening onderwerp en doelgroep
Onderzoeksvragen
AANLEIDING
Reden om onderzoek te starten?
Verwijst naar manier waarop de onderzoeker er toe gekomen is om bepaald
Onderzoek uit te voeren
Praktijkgericht onderzoek: reden = specifiek probleem
Fundamenteel onderzoek: reden = wetenschappelijke nieuwsgierigheid
DOELSTELLING
Waarom is een onderzoek relevant? Meerwaarde?
Hieruit moet blijken waarom het zinvol is om onderzoek te voeren
Voor wie is het relevant?