Leerpakket Sociaal Wetenschappelijk 3
De student kan de acht aspecten van het organiseren
onderscheiden en uitleggen;
De 8 aspecten van organiseren:
1. Doelbepaling:
Het aangeven of het stellen van doelen. In staat zijn het doel of de
gewenste situatie te omschrijven en duidelijk te maken aan anderen.
2. Taakverdeling:
Het maken van een duidelijk overzicht van middelen, activiteiten en
taken, en het verdelen van de taken om het doel te bereiken.
Het verderen van taken en werkzaamheden naar deskundigheden,
vaardigheden en interessen van mensen.
- Doelmatig handelen: Deze middelen, werkzaamheden en taken in
verband weten te brengen met de vastgestelde doelen.
- Efficiënt werken: de kosten van de middelen om het doel te bereiken
zo laag mogelijk houden.
3. Planning:
Het aangeven van een tijdsplanning voor de te ondernemen
activiteiten.
Het plannen van de diverse activiteiten naar opeenvolging van
activiteten en binnen een zo kort mogelijk of vooraf bepaald
tijdsbestek.
4. Uitvoering van de werkzaamheden
5. Improviseren:
Het regelen van zaken in onverwachte situaties.
6. Coordinatie en controle van de werkzaamheden:
Toezichthouden en afstemmen van verschillende activiteiten op elkaar.
7. Evaluatie:
Vooraf evaluatiecriteria aan te geven en na beëindiging van de
activiteiten het resultaat en het verloop van het organisatieproces
weten te beoordelen.
8. Standaardiseren:
Op grond van evaluaties standaardprocedures opzetten en nader te
ontwikkelen.
De student kan doel en inhoud van beleid uitleggen;
Beleid:
Een samenhangend geheel van middelen en organisatorische instrumenten om
doelstellingen te realiseren.
Het beleid richt zich op:
De doelstellingen
Het pakket aan middelen en organisatorische instrumenten
zoals: taakverdelingen, planningsschema’s, standaardprocedures, controle-
en coördinatiemechanismen om die doelstellingen uit te voeren.
In beleidsplannen wordt vastgelegd waar de instelling naar streeft, welke
, activiteiten daartoe ontplooid worden of opgezet zijn, welke organisatievorm
nodig is en welke andere hulpmidelen nodig zijn.
De student kan het verschil in financiering tussen een profit en
non-profit organisatie uitleggen;
Profit organisatie: directe financiering
– Rechtstreekse betalingen
– Eigen bijdrage
Non-profit organisatie: Indirectefinanciering
– Contributies
– Premieheffing
– Belastingheffing
– Donaties
– Sponsoring
De student kan de 5 fasen in beleidsvorming onderscheiden en
uitleggen;
Vijf fasen van beleidsvorming:
1. Doelformulering
Nieuwe ontwikkelingen die van belang kunnen zijn voor de
onderneming, een afdeling of team zullen aan de hand van vragen op
hun waarde geschat moeten worden.
2. Inventarisatie van mogelijkheden en middelen
Nodig om het product of dienstverlenende activiteit tot stand te
brengen.
Zaken worden bekeken en bestudeerd naar haalbaarheid, gevolgen en
knelpunten.
3. Planning
Plannen van acviteiten. Streefdatum kan aangegeven worden.
-Strategische planning: bepaalt de resultaten die binnen een
vastgestelde termijn behaald dienen te worden.
-Tactische planning: bepaalt de wijze waarop of de weg waarlangs de
resultaten behaald dienen te worden.
4. Uitvoering
5. Evaluatie
Na de gestelde tijd vindt evaluatie plaats aan de hand van vooraf
gestelde criteria.
De student kan het verschil tussen differentiëren en specialiseren
in het werk uitleggen;
Diffrentiëren:
Het opsplitsen van werk in onderdelen. Het verdelen van het werkproces in
steeds kleinere eenheden. De verdeling van taken via deelprocessen en
deelverrichtingen. Levert tijdwinst op en is daarmee kostenbesparend.
Specialiseren:
Het ontwikkelen van standaardmethoden of methodieken ten behoeven van
De student kan de acht aspecten van het organiseren
onderscheiden en uitleggen;
De 8 aspecten van organiseren:
1. Doelbepaling:
Het aangeven of het stellen van doelen. In staat zijn het doel of de
gewenste situatie te omschrijven en duidelijk te maken aan anderen.
2. Taakverdeling:
Het maken van een duidelijk overzicht van middelen, activiteiten en
taken, en het verdelen van de taken om het doel te bereiken.
Het verderen van taken en werkzaamheden naar deskundigheden,
vaardigheden en interessen van mensen.
- Doelmatig handelen: Deze middelen, werkzaamheden en taken in
verband weten te brengen met de vastgestelde doelen.
- Efficiënt werken: de kosten van de middelen om het doel te bereiken
zo laag mogelijk houden.
3. Planning:
Het aangeven van een tijdsplanning voor de te ondernemen
activiteiten.
Het plannen van de diverse activiteiten naar opeenvolging van
activiteten en binnen een zo kort mogelijk of vooraf bepaald
tijdsbestek.
4. Uitvoering van de werkzaamheden
5. Improviseren:
Het regelen van zaken in onverwachte situaties.
6. Coordinatie en controle van de werkzaamheden:
Toezichthouden en afstemmen van verschillende activiteiten op elkaar.
7. Evaluatie:
Vooraf evaluatiecriteria aan te geven en na beëindiging van de
activiteiten het resultaat en het verloop van het organisatieproces
weten te beoordelen.
8. Standaardiseren:
Op grond van evaluaties standaardprocedures opzetten en nader te
ontwikkelen.
De student kan doel en inhoud van beleid uitleggen;
Beleid:
Een samenhangend geheel van middelen en organisatorische instrumenten om
doelstellingen te realiseren.
Het beleid richt zich op:
De doelstellingen
Het pakket aan middelen en organisatorische instrumenten
zoals: taakverdelingen, planningsschema’s, standaardprocedures, controle-
en coördinatiemechanismen om die doelstellingen uit te voeren.
In beleidsplannen wordt vastgelegd waar de instelling naar streeft, welke
, activiteiten daartoe ontplooid worden of opgezet zijn, welke organisatievorm
nodig is en welke andere hulpmidelen nodig zijn.
De student kan het verschil in financiering tussen een profit en
non-profit organisatie uitleggen;
Profit organisatie: directe financiering
– Rechtstreekse betalingen
– Eigen bijdrage
Non-profit organisatie: Indirectefinanciering
– Contributies
– Premieheffing
– Belastingheffing
– Donaties
– Sponsoring
De student kan de 5 fasen in beleidsvorming onderscheiden en
uitleggen;
Vijf fasen van beleidsvorming:
1. Doelformulering
Nieuwe ontwikkelingen die van belang kunnen zijn voor de
onderneming, een afdeling of team zullen aan de hand van vragen op
hun waarde geschat moeten worden.
2. Inventarisatie van mogelijkheden en middelen
Nodig om het product of dienstverlenende activiteit tot stand te
brengen.
Zaken worden bekeken en bestudeerd naar haalbaarheid, gevolgen en
knelpunten.
3. Planning
Plannen van acviteiten. Streefdatum kan aangegeven worden.
-Strategische planning: bepaalt de resultaten die binnen een
vastgestelde termijn behaald dienen te worden.
-Tactische planning: bepaalt de wijze waarop of de weg waarlangs de
resultaten behaald dienen te worden.
4. Uitvoering
5. Evaluatie
Na de gestelde tijd vindt evaluatie plaats aan de hand van vooraf
gestelde criteria.
De student kan het verschil tussen differentiëren en specialiseren
in het werk uitleggen;
Diffrentiëren:
Het opsplitsen van werk in onderdelen. Het verdelen van het werkproces in
steeds kleinere eenheden. De verdeling van taken via deelprocessen en
deelverrichtingen. Levert tijdwinst op en is daarmee kostenbesparend.
Specialiseren:
Het ontwikkelen van standaardmethoden of methodieken ten behoeven van
