Basiskennis – Nederlands
Nadenken over zinnen
Persoonsvorm bepalen
Persoonsvorm vinden ja/nee vraag
Functies van zinnen.
Zinsdelen hebben een functie
Iemand of iets doet iets/ gebeurt iets mee
Onderwerk doet iets/gebeurt iets mee werkwoordelijk gezegd
Iemand of iets is, wordt of blijft iets
Ond. Is, wordt of blijft iets naamwoordelijk gezegd
Zinsdelen herkennen
1) pv en ond bepalen
2) pv vooraan plaatsen ja/nee vraag
3) elk zinsdeel voor pv plaatsen zonder dat de zin on-zin wordt.
Onderwerp herkennen
1e 2e 3e persoon moet overeenstemmen met de pv = congruentie
Gebiedende zinnen / bevelzinnen
Meestal geen onderwerp
Zinnen bevragen
Vraagwoorden wat doet hij? Hoe? Wanneer? Waar?
Inhoudsloos onderwerp
‘het’ als onderwerp. Bijvoorbeeld bij het sneeuwen, vriezen, bliksemen…
Werkwoordelijk gezegde
1. WW.gez = persoonsvorm
Hans eet een appel.
2. WW gez = PV + scheidbaar deel van het ww
Ik trok mijn jas aan.
, 3. WW gez = PV + Voltooid deelwoord
Hans heeft gisteren iets gegeten.
4. WW gez. = PV + te + noemvorm
Ze begon zijn verhaal te geloven.
5. WW gez = PV + aan het + noemvorm
Wij zijn elke dag sommen aan het maken.
6. WW gez = PV + noemvorm + noemvorm
Hij zal niet durven antwoorden.
7. WW gez = PV + noemvorm
Het zal waarschijnlijk de hele dag regenen.
8. WW gez = PV + voltooiddeelwoord + noemvorm
Zij kan met de auto naar school gekomen zijn.
9. WW gez = PV + noemvorm + voltooid deelwoord + noemvorm
Hij zou je toch kunnen geholpen hebben.
Naamwoordelijk gezegde
1. Zelfstandige naamwoorden of zelfstandig gebruikte woorden
An wordt graag verpleegster.
2. Bijvoeglijke naamwoorden
Als ik die foto zie, ben ik altijd jaloers
3. Zelfst. en bijvoeglijke naamwoorden of naamwoordgroepen
Jullie zijn beslist zeer goede onderwijzers.
4. Woordgroepen ingeleid door een voorzetsel
We waren in de war toen we deze oefeningen kregen.
5. Bijwoorden
Mijn huiswerk is af.
6. Telwoorden
Twee en twee is vier.
7. Voornaamwoorden
Dat is het.
8. Bijzinnen
Ik blijf wie ik ben.
9. Noemvormen (eventueel voorafgegaan door 'te' of 'om te')
Dit is toch om te huilen.
Nadenken over zinnen
Persoonsvorm bepalen
Persoonsvorm vinden ja/nee vraag
Functies van zinnen.
Zinsdelen hebben een functie
Iemand of iets doet iets/ gebeurt iets mee
Onderwerk doet iets/gebeurt iets mee werkwoordelijk gezegd
Iemand of iets is, wordt of blijft iets
Ond. Is, wordt of blijft iets naamwoordelijk gezegd
Zinsdelen herkennen
1) pv en ond bepalen
2) pv vooraan plaatsen ja/nee vraag
3) elk zinsdeel voor pv plaatsen zonder dat de zin on-zin wordt.
Onderwerp herkennen
1e 2e 3e persoon moet overeenstemmen met de pv = congruentie
Gebiedende zinnen / bevelzinnen
Meestal geen onderwerp
Zinnen bevragen
Vraagwoorden wat doet hij? Hoe? Wanneer? Waar?
Inhoudsloos onderwerp
‘het’ als onderwerp. Bijvoorbeeld bij het sneeuwen, vriezen, bliksemen…
Werkwoordelijk gezegde
1. WW.gez = persoonsvorm
Hans eet een appel.
2. WW gez = PV + scheidbaar deel van het ww
Ik trok mijn jas aan.
, 3. WW gez = PV + Voltooid deelwoord
Hans heeft gisteren iets gegeten.
4. WW gez. = PV + te + noemvorm
Ze begon zijn verhaal te geloven.
5. WW gez = PV + aan het + noemvorm
Wij zijn elke dag sommen aan het maken.
6. WW gez = PV + noemvorm + noemvorm
Hij zal niet durven antwoorden.
7. WW gez = PV + noemvorm
Het zal waarschijnlijk de hele dag regenen.
8. WW gez = PV + voltooiddeelwoord + noemvorm
Zij kan met de auto naar school gekomen zijn.
9. WW gez = PV + noemvorm + voltooid deelwoord + noemvorm
Hij zou je toch kunnen geholpen hebben.
Naamwoordelijk gezegde
1. Zelfstandige naamwoorden of zelfstandig gebruikte woorden
An wordt graag verpleegster.
2. Bijvoeglijke naamwoorden
Als ik die foto zie, ben ik altijd jaloers
3. Zelfst. en bijvoeglijke naamwoorden of naamwoordgroepen
Jullie zijn beslist zeer goede onderwijzers.
4. Woordgroepen ingeleid door een voorzetsel
We waren in de war toen we deze oefeningen kregen.
5. Bijwoorden
Mijn huiswerk is af.
6. Telwoorden
Twee en twee is vier.
7. Voornaamwoorden
Dat is het.
8. Bijzinnen
Ik blijf wie ik ben.
9. Noemvormen (eventueel voorafgegaan door 'te' of 'om te')
Dit is toch om te huilen.