Grammatica
Nederlands
Les 1
De persoonsvorm is altijd 1 woord en is altijd een werkwoord.
Hoe ontdek je de persoonsvorm wanneer er meerdere werkwoorden
aanwezig zijn?
- Verander de zin van tijd
- Verander de zin in een vraag waar ‘ja’ of ‘nee’ op geantwoord kan
worden
De persoonsvorm is geen zinsdeel, maar een onderdeel van een zinsdeel.
Hoe kun je zien wat een zinsdeel is?
- Alles wat je vóór de persoonsvorm kunt zetten
- Alles wat je door 1 woord kunt vervangen
Het onderwerp is te vinden door de volgende vraag te stellen: wie/wat +
alle werkwoorden. Het onderwerp verandert ook wanneer de
persoonsvorm in een meervoud/enkelvoud wordt geplaatst.
Het loos onderwerp is vaak het onderwerp ‘het’.
vb. Het regent heel hard.
Het plaatsonderwerp is vaak het woordje ‘er’ of ‘daar’
vb. Er staat een paard in de gang.
Les 2
Het werkwoordelijk gezegde bevat alle werkwoorden in een zin.
vb. Jan (zou) {zijn gaan vissen.}
Hier is zou de persoonsvorm en zijn gaan vissen is het werkwoordelijk
gezegde.
Soms zitten er kleine woordjes bij:
, Het woordje ‘te’
vb. Hij (vergat) me {te bellen}
Een werkwoord met een bijbehorend voorzetsel
vb. Zij (deelt) snoepjes {uit}
Maar let op! Het moet er wel verplicht bij zitten
vb. Hij (loopt) de tuin in.
Het wederkerend voornaamwoord dat soms verplicht is bij het
werkwoord
vb. Hij (schaamt) {zich}
vb. Ik (schaam) {me}
vb. Hij (wast) zich. ! Hier hoeft ‘zich’ niet per se bij het
werkwoord
De rest van de werkwoordelijke uitdrukking
vb. De student (nam) {de benen}
vb. de student (maakte) {zich uit de voeten}
Les 3
Deze les gaat over het naamwoordelijk gezegde.
vb. Jan lees een boek. Jan ≠ boek
vb. Jan is minister Jan = minister
De omschrijving van ‘minister’ wordt gekoppeld aan het onderwerp Jan.
Het werkwoord dat deze koppeling uitvoert, noemen we een
koppelwerkwoord.
De koppelwerkwoorden die we moeten kennen zijn:
- Zijn
- Worden
- Blijven
Deze werkwoorden zijn niet altijd koppelwerkwoorden.
vb. Jan is in de tuin. Jan ≠ in de tuin
vb. Jan wordt ingehaald Jan ≠ ingehaald
Wanneer er een koppelwerkwoord in de zin staat hebben we te maken met
het naamwoordelijk gezegde.
Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden + eventueel iets anders
Naamwoordelijk gezegde = alle werkwoorden + naamwoordelijk deel
vb. Jan (is) [minister] {geworden}.
In deze zin is is de persoonsvorm, minister het naamwoordelijk deel en
geworden het werkwoordelijk deel van het gezegde.
Het naamwoordelijk deel
- Bevat geen werkwoorden