loopcomponent:
Basiscomponent: afgaand op afstand: oriëntatieloop = lange afstandsloop MAAR
met hellingen, hindernissen, stoppen,… dus niet hetzelfde
training:
̵ Aërobe training: trainingen met een lagere intensiteit die van langere duur
zijn met zuurstof
̵ Anaërobe training: trainingen met een hoge intensiteit die van korte duur zijn.
op korte tijd heel veel en snel energie produceren zonder zuurstof niet lang
volhouden
̵ snelkracht (hindernissen nemen)
̵ coördinatie (ritme aanpassen aan hindernis)
Max HF = 220 – leeftijd geëstimeerd maximum
- gezond hart: 60 – 70%
- aëroob: 70 – 80%
- anaëroob: 80 – 90%
- topsport: > 90%
Karvonen: reserve: geëstimeerd maximum - rustpols
hoe lager de rustpols, hoe groter de reserve HF meer verhogen
neemt percentage van reserve en telt nadien rustpols weer bij
bv. 25- jarige atleet, rustpols 45 sl/min; aërobe training
geëstimeerd: 220 -25 = 195 sl/min
reserve: 195 sl/min – 45 sl/min = 150 sl/min
70% van 150 sl/min = 105 sl/min + 45 sl/min = 150 sl/min
80% van 150 sl/min = 120 sl/min +45 sl/min = 165 sl/min
als de atleet aëroob wilt trainen zal hij zijn HF tussen 150 en 165 sl/min
moeten behouden
oriëntatiecomponent:
basisfactoren:
kaartlezen: opnemen van gegevens op de kaart om een beeld te vormen van
het landschap (hoogtelijnen, omheiningen)
afstand meten: schaal
richting kiezen: na oriëntatie van de kaart m.b.v. het kompas
specifieke factoren:
wegkeuze: kortste is niet altijd de snelste
tijdswinst: alleen gevorderden
, haltemomenten beperken: gegevens onthouden
IOF kaart:
IOF = internationale oriëntatie federatie overal ter wereld dezelfde symboliek
Oriëntatiekaart is gedetailleerder als wegenkaart: herkenbaarheid bij verlaten
van de wegen
Kaart = verticale projectie van het terrein luchtfoto
Wit: goed doorloopbaar bos
Groen: doorloopbaarheid daalt
Lichtgroen: lichte loophinder
Middengroen: sterke loophinder
Donkergroen: niet doorloopbaar
Groene arcering: grondbegroeiing
Geel: open gebieden (hoe meer geel, hoe opener het terrein)
Blauw: water
Blauw met zwarte rand: ondoorwaadbaar
Bruin: hoogte, ook inkleuring van paden
Zwart: kaarttekens; wegen, gebouwen, omheining, hoogspanning…
3 Noorden laten samenvallen: - Noorden van de kaart
- Noorden van beweegbare doos
- magnetisch noorden
Schaal = verhouding tussen de afstand gemeten op het terrein en de weergave
ervan op de kaart.
Basiscomponent: afgaand op afstand: oriëntatieloop = lange afstandsloop MAAR
met hellingen, hindernissen, stoppen,… dus niet hetzelfde
training:
̵ Aërobe training: trainingen met een lagere intensiteit die van langere duur
zijn met zuurstof
̵ Anaërobe training: trainingen met een hoge intensiteit die van korte duur zijn.
op korte tijd heel veel en snel energie produceren zonder zuurstof niet lang
volhouden
̵ snelkracht (hindernissen nemen)
̵ coördinatie (ritme aanpassen aan hindernis)
Max HF = 220 – leeftijd geëstimeerd maximum
- gezond hart: 60 – 70%
- aëroob: 70 – 80%
- anaëroob: 80 – 90%
- topsport: > 90%
Karvonen: reserve: geëstimeerd maximum - rustpols
hoe lager de rustpols, hoe groter de reserve HF meer verhogen
neemt percentage van reserve en telt nadien rustpols weer bij
bv. 25- jarige atleet, rustpols 45 sl/min; aërobe training
geëstimeerd: 220 -25 = 195 sl/min
reserve: 195 sl/min – 45 sl/min = 150 sl/min
70% van 150 sl/min = 105 sl/min + 45 sl/min = 150 sl/min
80% van 150 sl/min = 120 sl/min +45 sl/min = 165 sl/min
als de atleet aëroob wilt trainen zal hij zijn HF tussen 150 en 165 sl/min
moeten behouden
oriëntatiecomponent:
basisfactoren:
kaartlezen: opnemen van gegevens op de kaart om een beeld te vormen van
het landschap (hoogtelijnen, omheiningen)
afstand meten: schaal
richting kiezen: na oriëntatie van de kaart m.b.v. het kompas
specifieke factoren:
wegkeuze: kortste is niet altijd de snelste
tijdswinst: alleen gevorderden
, haltemomenten beperken: gegevens onthouden
IOF kaart:
IOF = internationale oriëntatie federatie overal ter wereld dezelfde symboliek
Oriëntatiekaart is gedetailleerder als wegenkaart: herkenbaarheid bij verlaten
van de wegen
Kaart = verticale projectie van het terrein luchtfoto
Wit: goed doorloopbaar bos
Groen: doorloopbaarheid daalt
Lichtgroen: lichte loophinder
Middengroen: sterke loophinder
Donkergroen: niet doorloopbaar
Groene arcering: grondbegroeiing
Geel: open gebieden (hoe meer geel, hoe opener het terrein)
Blauw: water
Blauw met zwarte rand: ondoorwaadbaar
Bruin: hoogte, ook inkleuring van paden
Zwart: kaarttekens; wegen, gebouwen, omheining, hoogspanning…
3 Noorden laten samenvallen: - Noorden van de kaart
- Noorden van beweegbare doos
- magnetisch noorden
Schaal = verhouding tussen de afstand gemeten op het terrein en de weergave
ervan op de kaart.