1
Plantkunde
1. Inleiding
2. Nomenclatuur
Wat is de nomenclatuur?
Tak van de wetenschap die zich bezighoudt met de naamgeving van planten.
Hoe gebeurt dit?
Latijns en binominaal
Iedere soort dier of plant wordt aangeduid door een:
- geslachtsnaam ( genus )
- soortnaam ( species )
- soms de eerste letter van de auteursnaam
Geef de wetenschappelijk naam van hond en duide verschillende delen
aan.
Hond = canis familiaris L.
Genus = Canis
Species = familiaris
Auteursnaam: L.
Wat is taxonomie
De wetenschap om soorten onder te verdelen in groepen/categorieën binnen een
groter geheel. Het is dus een vorm van classificatie.
Uit welke ordes bestaat een taxonomie?
1. Rijk ( regnum )
2. Stam ( fylum )
3. Klasse ( classis )
4. Orde ( ordo ) ( bovenorde = superordo ) ( onderorde = subordo )
5. Familie ( familia ) ( super=boven, sub=onder )
6. Geslacht ( genus )
7. Soort ( species )
, 2
3. Overzicht plantenrijk
Geef een schematisch overzicht van het plantenrijk:
- sporenplanten
Zwammen
Korstmossen
Mossen
Varenplanten :
- varens
- wolfsklauwen
- paardestaarten
- zaadplanten
Naaktzadigen
Bedektzadigen
- monocotylen of eenzaadlobigen
- dicotylen of tweezaadlobbigen
3.1 Sporenplanten
Wat zijn de kenmerken?
Dragen geen bloemen en vormen dus geen zaad
Voortplanting door sporen
Lagere planten
Geef enkele voorbeelden en wat uitleg.
Korstmossen
- gevoelig voor luchtverontreiniging
- wordt als indicator gebruikt voor luchtverontreiniging gebruikt.
Mossen
- kleine, kruidachtige landplanten die groeien in kussens/matten op rotsen
- groot vermogen om water vast te houden
- vaak gebruikt als sierplant
Varens
- over de hele wereld
- veel vocht nodig
- vooral in tropische streken
, 3
3.2 zaadplanten
2 soorten:
- naaktzadigen of gymnospermen
zaden zitten tussen schubben en liggen vrij op open schutblad.
- bedektzadigen of angiospermen ( bevat 2 klassen )
eenzaadlobbigen of monocotylen
- zaad zit in vrucht ingesloten
- in zaden slechts 1 zaadlob ( in eerste blad van ontkiemend zaad )
- bladeren hebben evenwijdige nerven
- voorbeelden: lelie, tulp, grassen, maïs,…
tweezaadlobbigen of dicotylen
- zaad zit in vrucht ingesloten
- in de zaden zitten 2 zaadlobben
- bladeren zijn veer- of handnervig
- voorbeelden: erwt, boon,…
4. Uitwendige morfologie
Teken een plant een duid alle verschillende onderdelen aan ( p. 15 )
4.1. bloem
Teken een bloem en duid alle verschillende onderelen aan ( p. 17 )
, 4
4.1.1. bloemdelen
Geef de verschillende onderdelen van de bloem en duid ze aan op de
tekening.
1. Bloembodem ( bovenste deel van de bloemsteel dat meestal verdikt is )
2. Kelkbladeren ( buitenste krans, onderaan bloembodem )
3. Kroonbladeren
4. Meeldraden ( geheel van het mannelijk voortplantingsorgaan )
Opgebouwd uit:
- helmdraad
- helmknop
5. Stamper ( geheel van het vrouwelijk voortplantingsorgaan )
Opgebouwd uit:
- stempel
- stijl
- vruchtbeginsel
4.1.2. bouw van de stamper
Uit wat is de stamper opgebouwd?
1 of meerdere vruchtbladen:
1= één-hokkig
2 of meer= meer-hokkig
1. stamper met
naad, wijst op
vergroeiing
2. stamper met
middennerf:
nerf van het
oorspronkelijke
blad, vruchtblad
is opgebouwd
uit 1 vruchtblad
3. horizontale
doorsnede
doorheen de
stamper.
Buikzaad wordt
ook zaadlijst
genoemd en
daar wordt het
zaadbeginsel
gevormd
zaadbeginsel = aanleg
tot zaad
4. éénhokkige stamper, ontstaan door vergroeiing van 2 vruchtbladen
5. tweehokkige stamper, ontstaan uit 2 vruchtbladen
Plantkunde
1. Inleiding
2. Nomenclatuur
Wat is de nomenclatuur?
Tak van de wetenschap die zich bezighoudt met de naamgeving van planten.
Hoe gebeurt dit?
Latijns en binominaal
Iedere soort dier of plant wordt aangeduid door een:
- geslachtsnaam ( genus )
- soortnaam ( species )
- soms de eerste letter van de auteursnaam
Geef de wetenschappelijk naam van hond en duide verschillende delen
aan.
Hond = canis familiaris L.
Genus = Canis
Species = familiaris
Auteursnaam: L.
Wat is taxonomie
De wetenschap om soorten onder te verdelen in groepen/categorieën binnen een
groter geheel. Het is dus een vorm van classificatie.
Uit welke ordes bestaat een taxonomie?
1. Rijk ( regnum )
2. Stam ( fylum )
3. Klasse ( classis )
4. Orde ( ordo ) ( bovenorde = superordo ) ( onderorde = subordo )
5. Familie ( familia ) ( super=boven, sub=onder )
6. Geslacht ( genus )
7. Soort ( species )
, 2
3. Overzicht plantenrijk
Geef een schematisch overzicht van het plantenrijk:
- sporenplanten
Zwammen
Korstmossen
Mossen
Varenplanten :
- varens
- wolfsklauwen
- paardestaarten
- zaadplanten
Naaktzadigen
Bedektzadigen
- monocotylen of eenzaadlobigen
- dicotylen of tweezaadlobbigen
3.1 Sporenplanten
Wat zijn de kenmerken?
Dragen geen bloemen en vormen dus geen zaad
Voortplanting door sporen
Lagere planten
Geef enkele voorbeelden en wat uitleg.
Korstmossen
- gevoelig voor luchtverontreiniging
- wordt als indicator gebruikt voor luchtverontreiniging gebruikt.
Mossen
- kleine, kruidachtige landplanten die groeien in kussens/matten op rotsen
- groot vermogen om water vast te houden
- vaak gebruikt als sierplant
Varens
- over de hele wereld
- veel vocht nodig
- vooral in tropische streken
, 3
3.2 zaadplanten
2 soorten:
- naaktzadigen of gymnospermen
zaden zitten tussen schubben en liggen vrij op open schutblad.
- bedektzadigen of angiospermen ( bevat 2 klassen )
eenzaadlobbigen of monocotylen
- zaad zit in vrucht ingesloten
- in zaden slechts 1 zaadlob ( in eerste blad van ontkiemend zaad )
- bladeren hebben evenwijdige nerven
- voorbeelden: lelie, tulp, grassen, maïs,…
tweezaadlobbigen of dicotylen
- zaad zit in vrucht ingesloten
- in de zaden zitten 2 zaadlobben
- bladeren zijn veer- of handnervig
- voorbeelden: erwt, boon,…
4. Uitwendige morfologie
Teken een plant een duid alle verschillende onderdelen aan ( p. 15 )
4.1. bloem
Teken een bloem en duid alle verschillende onderelen aan ( p. 17 )
, 4
4.1.1. bloemdelen
Geef de verschillende onderdelen van de bloem en duid ze aan op de
tekening.
1. Bloembodem ( bovenste deel van de bloemsteel dat meestal verdikt is )
2. Kelkbladeren ( buitenste krans, onderaan bloembodem )
3. Kroonbladeren
4. Meeldraden ( geheel van het mannelijk voortplantingsorgaan )
Opgebouwd uit:
- helmdraad
- helmknop
5. Stamper ( geheel van het vrouwelijk voortplantingsorgaan )
Opgebouwd uit:
- stempel
- stijl
- vruchtbeginsel
4.1.2. bouw van de stamper
Uit wat is de stamper opgebouwd?
1 of meerdere vruchtbladen:
1= één-hokkig
2 of meer= meer-hokkig
1. stamper met
naad, wijst op
vergroeiing
2. stamper met
middennerf:
nerf van het
oorspronkelijke
blad, vruchtblad
is opgebouwd
uit 1 vruchtblad
3. horizontale
doorsnede
doorheen de
stamper.
Buikzaad wordt
ook zaadlijst
genoemd en
daar wordt het
zaadbeginsel
gevormd
zaadbeginsel = aanleg
tot zaad
4. éénhokkige stamper, ontstaan door vergroeiing van 2 vruchtbladen
5. tweehokkige stamper, ontstaan uit 2 vruchtbladen