Methoden en onderzoek
definities
Kwantitatief: MO1 p18-45, MO2 p9-48
Kwalitatief: MO1 p46-52, MO2 p49-59
Absolute risico reductie= het verschil van de absolute risico’s van 2 groepen (MO2p21)
Absolute risico toename= toename van het risico (MO1p37)
Absolute risico= de kans op een zekere uitkomst in een groep (MO2p21)
Absolute risicoreductie of risico verschil= het verschil tussen het risico op een uitkomst in
de blootgestelde groep of de interventiegroep en het risico op die uitkomst in de niet-
blootgestelde groep of controlegroep (MO1p37)
Abstracte kenmerken= kenmerken die niet rechtstreeks waarneembaar zijn maar eerder
subjectief zijn bv angst, tevredenheid (MO2p29)
Afhankelijke variabele= gevolgvariabele of uitkomstvariabele, de variabele die verandert
onder invloed van de onafhankelijke variabele (MO1p27)
ANOVA of varianteanalyse= gebruikt om gemiddelden van 3 of meer groepen met elkaar te
vergelijken (MO1p40)
Area under the curve= geeft aan hoe accuraat een test is (MO2p18)
Aselecte steekproef= een samenstelling van steekproef op basis van toeval (MO1p24)
Attributief risico voor de blootgestelden= het percentage van de incidentie bij de
blootgestelden dat toegeschreven wordt aan de blootstelling (MO2p22)
Beschrijvende statistiek= helpt om onderzoeksonderwerp, populatie en het karakter van de
data beter te begrijpen (MO1p31)
Betrouwbaarheid= de graad van consistentie waarmee het instrument een variabele meet
(MO1p29,MO2p10)
Betrouwbaarheidsinterval= geeft een boven- en ondergrens aan, een waarschijnlijkheid dat
de waarde van de uitkomst in de populatie met een bepaald niveau van zekerheid tussen die
twee waarden ligt (MO1p39)
Bias = een systematische fout in een onderzoek die resulteert in een onjuiste inschatting van
een te meten variabele (MO1p18,29)
, Boxplot of snorredoos of doosdiagram= een grafische weergave van de vijf-
getallensamenvatting (MO1p33)
Case-control onderzoek= groep personen met een bepaalde ziekte of te onderzoeken
uitkomst een groep personen zonder deze eigenschappen (MO1p22, (MO2p20)
Casestudie= een niet gecontroleerd, observationeel onderzoek waarbij een uitvoerige
analyse van de problematiek of het ziekteverloop bij één enkele of een beperkt aantal
patiënten of proefpersonen wordt gerapporteerd (MO1p20)
Chi-kwadraattoets= gebruikt om te kijken of de waargenomen aantallen significant afwijken
van de waarden die men verwachte bij de nulhypothese (MO1p40)
Coëfficiënt van interne consistentie= betrouwbaarheid van een schaal te meten die uit een
aantal items bestaat wordt vaak de betrouwbaarheidscoëfficiënt cronbach’s alpha gebruikt
(MO2p12)
Cohen’s kappa= maat voor overeenkomst in scores tussen 2 nominale variabelen (MO2p11)
Cohortonderzoek= een groep personen met een bepaalde ziekte of uitkomst, de info over
vroegere blootstelling aan een mogelijke risicofactor wordt vergeleken met deze van
personen zonder de betreffende ziekte of uitkomst (MO1p22, (MO2p20))
Concrete kenmerken= rechtstreeks waarneembare kenmerken bv geslacht, poetsgedrag
(MO2p29)
Confounders= storende factoren (MO1p20)
Construct- of begripsvaliditeit= of het meetinstrument nauwkeurig het begrip meet dat men
wil meten (MO2p13)
Continue variabele= variabele in een bepaald interval iedere waarde kan aannemen en er
tussen twee willekeurige waarden nog altijd een tussenliggende waarde ligt (MO1p28)
Correlatie= verband of associatie tussen 2 of meerdere continue variabelen (MO1p38)
Correlatiecoëfficient= maat waarin de sterkte en de richting van de correlatie wordt
uitgedrukt (MO2p11)
Criteriumvaliditeit= of er een relatie bestaat tussen het te onderzoeken meetinstrument en
een bepaalde norm, een meting die kan gelden als goed vergelijkingspunt (MO2p13)
Cross-over design= AB/AB-design, randomiseert men voor de opeenvolging van de
verschillende handelingen (MO1p20)
definities
Kwantitatief: MO1 p18-45, MO2 p9-48
Kwalitatief: MO1 p46-52, MO2 p49-59
Absolute risico reductie= het verschil van de absolute risico’s van 2 groepen (MO2p21)
Absolute risico toename= toename van het risico (MO1p37)
Absolute risico= de kans op een zekere uitkomst in een groep (MO2p21)
Absolute risicoreductie of risico verschil= het verschil tussen het risico op een uitkomst in
de blootgestelde groep of de interventiegroep en het risico op die uitkomst in de niet-
blootgestelde groep of controlegroep (MO1p37)
Abstracte kenmerken= kenmerken die niet rechtstreeks waarneembaar zijn maar eerder
subjectief zijn bv angst, tevredenheid (MO2p29)
Afhankelijke variabele= gevolgvariabele of uitkomstvariabele, de variabele die verandert
onder invloed van de onafhankelijke variabele (MO1p27)
ANOVA of varianteanalyse= gebruikt om gemiddelden van 3 of meer groepen met elkaar te
vergelijken (MO1p40)
Area under the curve= geeft aan hoe accuraat een test is (MO2p18)
Aselecte steekproef= een samenstelling van steekproef op basis van toeval (MO1p24)
Attributief risico voor de blootgestelden= het percentage van de incidentie bij de
blootgestelden dat toegeschreven wordt aan de blootstelling (MO2p22)
Beschrijvende statistiek= helpt om onderzoeksonderwerp, populatie en het karakter van de
data beter te begrijpen (MO1p31)
Betrouwbaarheid= de graad van consistentie waarmee het instrument een variabele meet
(MO1p29,MO2p10)
Betrouwbaarheidsinterval= geeft een boven- en ondergrens aan, een waarschijnlijkheid dat
de waarde van de uitkomst in de populatie met een bepaald niveau van zekerheid tussen die
twee waarden ligt (MO1p39)
Bias = een systematische fout in een onderzoek die resulteert in een onjuiste inschatting van
een te meten variabele (MO1p18,29)
, Boxplot of snorredoos of doosdiagram= een grafische weergave van de vijf-
getallensamenvatting (MO1p33)
Case-control onderzoek= groep personen met een bepaalde ziekte of te onderzoeken
uitkomst een groep personen zonder deze eigenschappen (MO1p22, (MO2p20)
Casestudie= een niet gecontroleerd, observationeel onderzoek waarbij een uitvoerige
analyse van de problematiek of het ziekteverloop bij één enkele of een beperkt aantal
patiënten of proefpersonen wordt gerapporteerd (MO1p20)
Chi-kwadraattoets= gebruikt om te kijken of de waargenomen aantallen significant afwijken
van de waarden die men verwachte bij de nulhypothese (MO1p40)
Coëfficiënt van interne consistentie= betrouwbaarheid van een schaal te meten die uit een
aantal items bestaat wordt vaak de betrouwbaarheidscoëfficiënt cronbach’s alpha gebruikt
(MO2p12)
Cohen’s kappa= maat voor overeenkomst in scores tussen 2 nominale variabelen (MO2p11)
Cohortonderzoek= een groep personen met een bepaalde ziekte of uitkomst, de info over
vroegere blootstelling aan een mogelijke risicofactor wordt vergeleken met deze van
personen zonder de betreffende ziekte of uitkomst (MO1p22, (MO2p20))
Concrete kenmerken= rechtstreeks waarneembare kenmerken bv geslacht, poetsgedrag
(MO2p29)
Confounders= storende factoren (MO1p20)
Construct- of begripsvaliditeit= of het meetinstrument nauwkeurig het begrip meet dat men
wil meten (MO2p13)
Continue variabele= variabele in een bepaald interval iedere waarde kan aannemen en er
tussen twee willekeurige waarden nog altijd een tussenliggende waarde ligt (MO1p28)
Correlatie= verband of associatie tussen 2 of meerdere continue variabelen (MO1p38)
Correlatiecoëfficient= maat waarin de sterkte en de richting van de correlatie wordt
uitgedrukt (MO2p11)
Criteriumvaliditeit= of er een relatie bestaat tussen het te onderzoeken meetinstrument en
een bepaalde norm, een meting die kan gelden als goed vergelijkingspunt (MO2p13)
Cross-over design= AB/AB-design, randomiseert men voor de opeenvolging van de
verschillende handelingen (MO1p20)
