Hoofdstuk 8
Amygdala = deel in de hersenen, wordt actief tijdens het waarnemen van emotionele
stimuli/bij emotionele herinneringen
Cognitive hypothesis = stelt dat periodes van snelle veranderingen, die gevolgd
worden door stabiliteit sterkere codering van herinneringen veroorzaken
Cognitive interview = interview vrij van suggestie en gebaseerd is op wat bekend is
over het ophalen van herinneringen
Constructive nature of memory = wat mensen rapporteren als herinneringen zijn
constructen van wat er echt gebeurd is met bijgevoegde componenten, zoals
persoonlijke kennis, ervaringen en verwachtingen.
Critical lure = een woord wat niet in de lijst staat, maar waar alle woorden in de lijst
wel over gaan. Bijvoorbeeld ‘slaap’.
Cryptoamnesia = denken een origineel idee te hebben/onbewuste plagiaat
Cultural life script = cultureel verwachtte gebeurtenissen (eerste keer verliefd,
afstuderen, trouwen, kinderen krijgen etc.)
Cultural life script hypothesis = verklaart dat veel belangrijke gebeurtenissen in
iemand leven niet uitsluitend voor die specifieke persoon gelden, mensen die dezelfde
culturele gebeurtenissen meemaken tonen veel overeenkomsten in
levensherinneringen.
DRM paradigm = wanneer een woord wat niet in een lijst staat, maar wel
geassocieerd wordt met de woorden in de lijst, opgeschreven wordt alsof deze wel in
de lijst stond.
Eyewitness testimony
Flashbulb memory = refereren naar de herinnering aan de omstandigheden rondom
het horen over een shockerende gebeurtenis
Memory trace replacement hypothesis = de MPI vervangt of vervaagt de
herinneringen die eerst gevormd waren
Misinformation effect = misleidende informatie die gepresenteerd wordt nadat
iemand getuige is van een gebeurtenis kan veranderen hoe deze persoon de
gebeurtenis later beschrijft.
Misleading post-event information (MPI) = de informatie die gebruikt wordt voor
het misinformation effect.
Narrative rehearsal hypothesis = vele herhaling zorgt voor de blijvende herinnering
(mensen blijven er over praten, het wordt regelmatig op tv getoond, stukken in de
krant etc.)
Orienting response = reflexmatige aangeboren reactie op nieuwe, informatieve of
intense prikkels uit de omgeving
Post-identification feedback effect = toename in zelfverzekerdheid na bevestigende
feedback bij identificatie van een dader
Pragmatic interference = proefpersonen vullen in wat ze verwachten op basis van
hun kennis
Reconsolidation-effect = het reactiveren van een herinnering maakt deze gevoelig
voor eliminatie of aanpassing.
Reminiscence bump = als de meeste mensen van rond de 40 jaar gevraagd wordt
welke gebeurtenissen zij zich herinneren uit het leven, dateren de meeste
, herinneringen die ze hebben uit de adolescentie tot jongvolwassenheid, van ongeveer
10 tot 30 jaar.
Repeated recall = techniek om herinneringen te vergelijken: vlak na de gebeurtenis
en na een paar jaar
Repeated reproduction = dezelfde participanten proberen een verhaal te herinneren
na steeds langere intervallen nadat ze het verhaal voor het eerst hadden gelezen.
Retroactive interference = het meest recente leren (MPI) verstoort de herinneringen
van wat er eerder is gebeurd (de oorspronkelijke gebeurtenis), de oude informatie
verdwijnt of vervaagt niet, de nieuwe informatie staat de oude informatie alleen in de
weg.
Reverse testing effect = als er een geheugentest gedaan wordt net na het zien van
bijv. een tv-programma wordt de gevoeligheid voor misinformatie groter
Schema = kennis over de omgeving
Script = kennis over de volgorde van gebeurtenissen
Self-image hypothesis = stelt dat het geheugen verder ontwikkeld is voor
gebeurtenissen die invloed hebben gehad op het vormen van iemands zelfbeeld of
levensidentiteit.
Source misattributing = de herinnering aan de verkeerde bron attributeren
Source monitoring = het proces van het bepalen van de bronnen van onze
herinneringen, kennis of geloof
Source monitoring error = niet meer weten waar je de herinnering vandaan hebt
Von Restroff effect = verwijst naar de bevinding dat onderscheidend vermogen of
(on)verwachting het geheugen bevordert
Weapon focus effect = de aandacht wordt vooral op het wapen gericht, waardoor
belangrijke details gemist worden
Hoofstuk 12.3
AMPA receptor = wordt geëxciteerd door de neurotransmitter glutamine, maar hij
kan ook reageren op de drug AMPA. Ionotropisch. Opent natriumkanalen.
Associativity = een combinatie van een sterk en een zwak axon versterkt de latere
respons van het zwakke axon zoals Hebb voorspelde).
BDNF = versterkende neurotrophine
Cooperativity = stimulatie van twee of meer axonen die bijna tegelijk plaatsvindt,
produceert een sterkere LTP.
Habituation = een vermindering van een respons op een stimulus die herhaaldelijk
gepresenteerd is en die niet vergezeld wordt door veranderingen in andere stimuli
Hebbian synapse = een synaps die de effectiviteit verhoogt van simultane activiteit in
de presynaptische en postsynaptische neuronen
Long-term depression (LTD) = een verlengde vermindering van een respons in een
synaps en doet zich voor wanneer axonen minder actief zijn geweest dan anderen.
Long-term potentiation (LTP) = een of meerdere axonen aangesloten op een
dendriet vuren een korte maar snelle serie van impulsen. Door de uitbarsting van
intense stimulatie worden sommige synapsen gepotentieerd, voor minuten dagen of
weken.
Amygdala = deel in de hersenen, wordt actief tijdens het waarnemen van emotionele
stimuli/bij emotionele herinneringen
Cognitive hypothesis = stelt dat periodes van snelle veranderingen, die gevolgd
worden door stabiliteit sterkere codering van herinneringen veroorzaken
Cognitive interview = interview vrij van suggestie en gebaseerd is op wat bekend is
over het ophalen van herinneringen
Constructive nature of memory = wat mensen rapporteren als herinneringen zijn
constructen van wat er echt gebeurd is met bijgevoegde componenten, zoals
persoonlijke kennis, ervaringen en verwachtingen.
Critical lure = een woord wat niet in de lijst staat, maar waar alle woorden in de lijst
wel over gaan. Bijvoorbeeld ‘slaap’.
Cryptoamnesia = denken een origineel idee te hebben/onbewuste plagiaat
Cultural life script = cultureel verwachtte gebeurtenissen (eerste keer verliefd,
afstuderen, trouwen, kinderen krijgen etc.)
Cultural life script hypothesis = verklaart dat veel belangrijke gebeurtenissen in
iemand leven niet uitsluitend voor die specifieke persoon gelden, mensen die dezelfde
culturele gebeurtenissen meemaken tonen veel overeenkomsten in
levensherinneringen.
DRM paradigm = wanneer een woord wat niet in een lijst staat, maar wel
geassocieerd wordt met de woorden in de lijst, opgeschreven wordt alsof deze wel in
de lijst stond.
Eyewitness testimony
Flashbulb memory = refereren naar de herinnering aan de omstandigheden rondom
het horen over een shockerende gebeurtenis
Memory trace replacement hypothesis = de MPI vervangt of vervaagt de
herinneringen die eerst gevormd waren
Misinformation effect = misleidende informatie die gepresenteerd wordt nadat
iemand getuige is van een gebeurtenis kan veranderen hoe deze persoon de
gebeurtenis later beschrijft.
Misleading post-event information (MPI) = de informatie die gebruikt wordt voor
het misinformation effect.
Narrative rehearsal hypothesis = vele herhaling zorgt voor de blijvende herinnering
(mensen blijven er over praten, het wordt regelmatig op tv getoond, stukken in de
krant etc.)
Orienting response = reflexmatige aangeboren reactie op nieuwe, informatieve of
intense prikkels uit de omgeving
Post-identification feedback effect = toename in zelfverzekerdheid na bevestigende
feedback bij identificatie van een dader
Pragmatic interference = proefpersonen vullen in wat ze verwachten op basis van
hun kennis
Reconsolidation-effect = het reactiveren van een herinnering maakt deze gevoelig
voor eliminatie of aanpassing.
Reminiscence bump = als de meeste mensen van rond de 40 jaar gevraagd wordt
welke gebeurtenissen zij zich herinneren uit het leven, dateren de meeste
, herinneringen die ze hebben uit de adolescentie tot jongvolwassenheid, van ongeveer
10 tot 30 jaar.
Repeated recall = techniek om herinneringen te vergelijken: vlak na de gebeurtenis
en na een paar jaar
Repeated reproduction = dezelfde participanten proberen een verhaal te herinneren
na steeds langere intervallen nadat ze het verhaal voor het eerst hadden gelezen.
Retroactive interference = het meest recente leren (MPI) verstoort de herinneringen
van wat er eerder is gebeurd (de oorspronkelijke gebeurtenis), de oude informatie
verdwijnt of vervaagt niet, de nieuwe informatie staat de oude informatie alleen in de
weg.
Reverse testing effect = als er een geheugentest gedaan wordt net na het zien van
bijv. een tv-programma wordt de gevoeligheid voor misinformatie groter
Schema = kennis over de omgeving
Script = kennis over de volgorde van gebeurtenissen
Self-image hypothesis = stelt dat het geheugen verder ontwikkeld is voor
gebeurtenissen die invloed hebben gehad op het vormen van iemands zelfbeeld of
levensidentiteit.
Source misattributing = de herinnering aan de verkeerde bron attributeren
Source monitoring = het proces van het bepalen van de bronnen van onze
herinneringen, kennis of geloof
Source monitoring error = niet meer weten waar je de herinnering vandaan hebt
Von Restroff effect = verwijst naar de bevinding dat onderscheidend vermogen of
(on)verwachting het geheugen bevordert
Weapon focus effect = de aandacht wordt vooral op het wapen gericht, waardoor
belangrijke details gemist worden
Hoofstuk 12.3
AMPA receptor = wordt geëxciteerd door de neurotransmitter glutamine, maar hij
kan ook reageren op de drug AMPA. Ionotropisch. Opent natriumkanalen.
Associativity = een combinatie van een sterk en een zwak axon versterkt de latere
respons van het zwakke axon zoals Hebb voorspelde).
BDNF = versterkende neurotrophine
Cooperativity = stimulatie van twee of meer axonen die bijna tegelijk plaatsvindt,
produceert een sterkere LTP.
Habituation = een vermindering van een respons op een stimulus die herhaaldelijk
gepresenteerd is en die niet vergezeld wordt door veranderingen in andere stimuli
Hebbian synapse = een synaps die de effectiviteit verhoogt van simultane activiteit in
de presynaptische en postsynaptische neuronen
Long-term depression (LTD) = een verlengde vermindering van een respons in een
synaps en doet zich voor wanneer axonen minder actief zijn geweest dan anderen.
Long-term potentiation (LTP) = een of meerdere axonen aangesloten op een
dendriet vuren een korte maar snelle serie van impulsen. Door de uitbarsting van
intense stimulatie worden sommige synapsen gepotentieerd, voor minuten dagen of
weken.
