100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Samenvatting Economie

Rating
-
Sold
1
Pages
21
Uploaded on
29-11-2021
Written in
2021/2022

De samenvatting is op een makkelijke en verhalende manier geschreven. Hierdoor begrijp ik het beter en jij misschien ook.

Institution
Course










Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Connected book

Written for

Institution
Study
Course

Document information

Summarized whole book?
Yes
Uploaded on
November 29, 2021
Number of pages
21
Written in
2021/2022
Type
Summary

Subjects

Content preview

ECONOMIE
0: INLEIDING
HET DOEL VAN DE ECONOMISCHE WETENSCHAP
Behoefte
Het economisch aspect bestaat uit het kiezen. We hebben allemaal veel behoeften maar de middelen zijn redelijk schaars.
Iedereen kiest een economisch principe met het positieve resultaat. Behoeften zijn dingen die je aanvoelt en ervaart als een
tekort. Je strijd naar bevrediging ervan. Er zijn 6 soorten behoeften.

1. Primaire behoeften  kledij
2. Niet-levensnoodzakelijke behoeften  GSM
3. Materiele behoeften  auto
4. Immateriële behoeften  ontspanning
5. Collectieve behoeften  onderwijs
6. Individuele behoeften  alcohol

Schaarse middelen
Een schaars middel is niet zeldzaam, maar eerder een middel waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare hoeveelheid
zou overtreffen indien het gratis ter beschikking stond.

Hierdoor ontstaat het waardenverschijnsel ‘prijs’. Dit beperkt de aankoop. Het is dus de beperktheid van inkomen die ons
tegenhoud om dingen te kopen.

Nuttigheid en keuzeprobleem
Goederen en diensten zijn nuttig omdat ze behoeften bevredigen. Echter moet je nog steeds kiezen voor welke goederen of
diensten je gaat. Het heeft te maken met je inkomen, interesse, … Dit is het economisch principe.

WELVAART EN WELZIJN
Welvaart is de mate waarin mensen met de beschikbare middelen in hun behoeften kunnen voorzien. Ligt dus aan hoeveel
inkomen je hebt.

Welzijn is de mate van tevredenheid over behoeftebevrediging. Er ontstaat een gevoel van welbevinden. Welvaart en welzijn
hoeven niet samen te vallen.

SOORTEN GOEDEREN
Niet-schaarse goederen noemt men vrije goederen. Ze zijn in de natuur overvloedig aanwezig en de behoefte kan dus altijd
bevredigd worden.

Economische goederen zijn wel schaarse middelen. Deze kunnen we onderverdelen in 3 groepen:

1. Zuiver individuele goederen  fiets, bier
Bij deze goederen is er sprake van rivaliteit onder consumenten en de producent kan consumenten uitsluiten van
gebruik. Als je een fiets koopt, dan kan niemand anders die zelfde fiets kopen. Individuele goederen worden
geproduceerd door bedrijven. Door de marktprijs dekken ze de kosten en maken ze winst.

2. Zuiver collectieve goederen  dienst van de brandweer
Deze goederen zijn niet-rivaliserend en niet-uitsluitbaar. Iedereen kan gebruik maken van de diensten. Er wordt dus
niemand uitgesloten en van éénzelfde dienst kan iedereen genieten. Kan goed zijn dat de kosten betaald moeten
worden met belastingen.

3. Quasi collectieve goederen  onderwijs
Hier is sprake van rivalisering omdat het aantal leerlingen per klas bijvoorbeeld beperkt is. Ook uitsluiting is mogelijk,
in privéscholen bijvoorbeeld. Iedereen kan genieten van quasi collectieve goederen aan een kleine, betaalbare prijs.

Economische goederen kunnen we ook onderverdelen in:

 Consumptiegoederen  brood (verbruiksgoed), GSM (gebruiksgoed)
 Investeringsgoederen  gebouwen (kapitaalgoed), grondstoffen (vlottende investeringsgoed)

,CONSUMPTIE EN PRODUCTIE
Consumptie is gebruik van economische goederen voor niet-economische productieve doelen. Bv shoppen.

Productie is waarde toevoegen aan economische doelen. Hier onderscheiden we 3 productiefactoren:

1. Natuur  leverancier van grondstoffen en energie
2. Kapitaal  reëel kapitaalgoederen zoals machines
3. Arbeid  fysiek en intellectueel

DE METHODE
Economie gebruikt zoals alle andere wetenschappen de inductieve en de deductieve methode.

De inductieve methode vertrekt van een groot aantal gegevens

 Je ziet heel veel witte zwanen. Hieruit concludeer je dat alle zwanen wit zijn.je weet bij inductie dus nooit helemaal
zeker als je conclusie juist is want het zou kunnen dat ergens een paarse of zwarte zwaan rondloopt.

Bij de deductieve methode ga je uit van een algemeen beginsel waaruit men nieuwe besluiten afleidt

 Alle vogels hebben vleugels. Een kanarie is een vogel en heeft dus vleugels.

DE CETERIS-PARIBUS CLAUSULE
Aangezien men moeilijk laboratoriumexperimenten kan uitvoeren in de economie, wordt er gewerkt met de ceteris-paribus
clausule. Bij deze clausule kan je ervan uitgaan dat als alle variabele hetzelfde blijven, je hetzelfde resultaat zal behouden. Als
er iets verandert, een variabele, dan verandert de uitkomst.

MICRO-, MESO – EN MACRO-ECONOMIE
Micro  het gedrag van een individueel persoon, gezin
Meso  bepaalde groep gezinnen, sector, regio
Macro  alle gezinnen, bedrijven, economie van een land

1: CONSUMENTEN
DE KEUZE VAN DE OPTIMALE GOEDERENCOMBINATIE
Een consument wordt bestrooid met verschillende goederen en diensten. Welke moet hij nu kiezen? De uiteindelijke optimale
keuze wordt bepaald door twee dingen:

 Niet-economische factoren: voorkeuren en preferenties
 Economische factoren: de prijzen en het budget

De preferenties
Preferenties zijn volkomen subjectief. Er zijn sociologische en psychologische factoren.

Tot de sociologische behoren: Tot de psychologische behoren:
 De gezinssituatie  De persoonlijkheid
 De sociale klasse  De levensstijl (bandwagoneffect en snobeffect)
 De religie  De attitude
 De woonplaats
 De nationaliteit Brandwagoneffect = ik koop iets om dan iets anders te kopen
Snobeffect = ik koop iets omdat niemand anders het heeft
Prijzen en budget
Je budget en de prijzen bepalen wat je koopt.

Nominaal inkomen  inkomen uitgedrukt in geldeenheden –

Reële inkomen  inkomen ten opzichte van de prijzen OF koopkracht



DE PRIJSVRAAGCURVE
DE INDIVIDUELE VRAAGCURVE

, De afleiding van de individuele vraagcurve
De prijsvraagcurve is de relatie tussen de prijs van het product en de gevraagde hoeveelheid (ceteris paribus). Als de prijs
bijvoorbeeld omhoog gaat, dan daalt de gevraagde hoeveelheid. Omgekeerd natuurlijk ook, laten we naar een voorbeeld kijken.

De prijs van een liedje daalt van 1,25 EUR naar 1 EUR. Een pintje kost nog steeds 2 EUR. Het budget bedraagt 150. Hiermee kan
de consument dus 100 liedjes kopen, in plaats van 80, en 25 pintjes.

Bekijk de grafieken op p. 20 om het te kunnen visualiseren. Je zal zien dat de grafiek van de pintjes dalend is, omdat die negatief
is. Het omgekeerde geldt voor de liedjes.

We moeten een duidelijk onderscheid maken tussen een beweging en een verschuiving van een vraagcurve. Daarom
onderstaande tussenkoppen.

Een beweging langs de individuele vraagcurve
Een beweging is het gevolg van een wijziging van de prijs. De prijsdaling van de liedjes leidt tot een beweging op de vraagcurve
van C1 naar C2.

Verschuivingen van de individuele vraagcurve
De individuele vraagcurve verschuift wanneer het inkomen, de preferenties of de prijs van andere goederen veranderen.

DE COLLECTIEVE OF MARKTVRAAGCURVE
Economen zijn meer geïnteresseerd in de collectieve marktvraag. Hieronder verstaan we de totale hoeveelheid die alle
consumenten in de markt vragen tegen een reeks van prijzen. Een stijging of daling van de marktvraag kan het gevolg zijn van
een de volgende factoren:

 De preferenties van de consumenten
 De grootte en de samenstelling van de bevolking
 Het inkomen
 De inkomensverdeling
 De toekomstvooruitzichten
 Het vermogen (Pigou-effect)
 De prijzen van andere goederen


DE ELASTICITEIT VAN DE VRAAG
Er is een onderscheid tussen de prijs, de kruiselingse en de inkomenselasticiteit. Natuurlijk bekijken we ze weer allemaal.

De prijselasticiteit van de vraag
Producten van goederen zijn geïnteresseerd in wat er met de verkochte hoeveelheid gebeurt als de prijs van een goed stijgt of
daalt. Dit gegeven noemt men de prijselasticiteit. Het is de verhouding tussen de procentuele verandering van de gevraagde
hoeveelheid van een goed, en de procentuele hoeveelheid van de prijs van dat goed.

De prijselasticiteit van de vraag schrijft men als:




Met betrekking tot de wijziging van de vraag, onderscheiden we 5 situaties:

1. Unitaire vraag  Er is een even sterke verandering van prijs en gevraagde hoeveelheid  Ev = -1 als Px↑(↓) met 1%
DAN Qvx ↓(↑) met 1%
2. Prijselastische vraag  sterke verandering tussen prijs en gevraagde hoeveelheid  Ev < -1 als Px↑(↓) met 1% DAN
Qvx ↓(↑) met meer dan 1%
3. Prijsinelastische vraag  minder sterke reactie na verandering van prijs en vraagde hoeveelheid  -1 < Ev < 0 als
Px↑(↓) met 1% DAN Qvx ↓(↑) met minder dan 1% (bv 0,5
4. Volkomen prijsinelastische vraag  prijsverandering heeft geen invloed op de gevraagde hoeveelheid  Ev = 0 als
Px↑(↓) met 1% DAN Qvx ↓(↑) met 0%
5. Volkomen prijselastische vraag  Ev= -∞ als Px↑(↓) met 1% DAN Qvx ↓(↑) met ∞%
$5.03
Get access to the full document:

100% satisfaction guarantee
Immediately available after payment
Both online and in PDF
No strings attached

Get to know the seller
Seller avatar
anissaharraq

Also available in package deal

Get to know the seller

Seller avatar
anissaharraq Hogeschool PXL
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
2
Member since
4 year
Number of followers
1
Documents
21
Last sold
3 year ago

0.0

0 reviews

5
0
4
0
3
0
2
0
1
0

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions