Samenvatting GLV 3 alle begrippen boeken/aantekening lessen

Islam

 Betekent onderwerping ( ondergeschikt wil van god)
 Masjid : moskee
 Mohammed : rol en rolmodel ( profeet) de Korantekst werd door de engel
Gabriel aan Mohammed geopenbaard volgelingen van hem schreven dit op.
 Een god : kan niet worden afgebeeld /voorgesteld
In de Koran word wel over gesproken
 Vijf dagelijkse gebden
 Fajr – dageraard
 Dhuhr Middag na hoogstepunt zon
 ASR Na middag
 Maghrib zonsonderdag
 Isha Nach
 Vijf zuilen
 1 Uitspreken geloofsbelijdenis ( shahada )
 2 gebed ( salat)
 3 aalsmoes (zakat)
 4 Vamadan ( sawn)
 5 Bedevaart Mekka (hadj)
 Feesten : offerfeest ( verbonden aan hadj
 Ramadan : suikerfeest
 De hadj Ibrahimi Hajar en Isma’iel werden de woestijn ingestuurd maar toen
bleken ze gebracht te zijn naar de ruines van het heilige huis.  ka’ba in mekka
Hajar loe[ heen en weer tussen de bergen voor water . gedult is verplicht Bij
bedevaart naar mekka niet drinken vd bron zamzam hadjar & ismeal gered.
 Allah : god
 Ibrahim zelfde als abraham voor joden – en christendom
 Koran : heilige boek met boodschappen mohammed
 Ibrahim richte zich naar de wil van allah waardoor hij zijn goed voorbeeld was (
eerste moslim)
 Mohammed : opnieuw je leven onderwerpen aan god ( christenen en joden
waren af afgedwaald
 Arabische godsdienst ( tijd van mohammed)
 Polytheisme : geloof in meerdere goden.
 Jodendom
 Christendom
 Hanifs
 Mohammed : geboren in mekka . Hij trouwde met een rijke weduwe Khadidja.
 610 eerste openbaring : vertellen wil van god en wie hij was in de grot hira.
 622 hij vertrok naar medina . hiermee is de islamitische jaartelling mee
begonnen. Hij kreeg veel volgers en macht .
 630 herovering mekka
 Na dood van mohammed , kwam er behoefte aan een geestelijke leider
 Kwaliefen kwamen hier in aanraknin mee omdat ze dicht bij mohammed
stonden ali ( neef) was meest geschiikt ( abu bakr , Umar Utman)
 Er kwamen 2 stromingen :
 Sjieten : hechten a/d waarden a/d positie van een imam ( belangrjke leider
figuur)
 Soenieten : alle moslims gleijk , iedereen kan imam zijn
 Kalief uthman : soera’s ( hoofdstukken ) op lengte gerrangschikt in de koran )

,  Soera’s mekkaanse tijd : geloof in de ene god medinensische soera’s : vestiging
van v/d islam als aanvaarde godsdienst.
 Bijbel jezus zoon van god koran god geen zonen
 Moskee bidden met gezicht naar mekka. Verbonden met de ka’ba ( heilige
tempel)
 Gebed 5x per dag
 Aalmoes : deel inkomen aan de armen
 Ramadan : niks tussen zonsopgang en zonsondergang eten of drinken.

 Soennieten: mohammed de laatste profeet die Allah naar de aarde zond.
Verschillen komt door verschillend eopvatting van de sharia: islamitische wet.
De koran en de overlevering (hadith) met uitspraken/gewoonten van
Mohammed (Soenna) is van belang bij het handelen.

 Sjieten: ali is de opvolger van Mohammed (neef/geestelijker leider.
- Asjoera: rouw om Imam Hoessein.

 Alevieten: turks/koerdisch. Verzamelnaam voor allerlei religieuze traditieswaar
mystiek en dans een grote rol spelen. Ze kennen geen islamitische wet of
moskee.

 De wereldwijde gemeenschap van moslims wordt de oemma genoemd. Het
Arabische woord komt van oemm, dat moeder betekent. Die een-heid is van het
grootste belang in de islam. De koran kent ook verschillen-de oproepen tot
eenheid en gemeen-schap.

Hindoeisme ( India / pakistan)

 Teken : olifant
 Yoga en reïncarnatie
 Induscultuur : Dieren zijn heilig rituele reinigingen , goden met yoga houding
(2500 voor onze jaartelling )
 Hindoeïstische geschriften : de veda’s (wijsheden ) volgens hindoes geschreven
door half goddelijke mensen
 Vedische tijd: hindoeïsme vormgeven ( 1200-500) voor onze jaar telling )
hierna:
 Oude hindoeïsme : 500 voor tot 800 na onze jaartelling
 Belangrijke teksten : Mahabharata = onderdeel bhagavadgita
 Ghandi : zorgde voor afschaffing kastenstelsel
(verschillende lagen waartoe je behoort ligt vanaf je geboorte vast)
Hindoes
 Rechtstreeks uit moederland ( Nederlandse tamils ) dit geval  India en
pakistan
 Grote deel : uit Suriname toen ze onafhankelijk werden. Mensen uit India
werken in Suriname
 Nederlanders die zich bekeerde

Geloof hindoes:
 God is een mens
 Goddelijke principes : Brahman
 Transcendente werkelijkheid : iemand hoge bestuurt alles
 Transcente werkelijkheid ( onpersoonlijk) : hogere is een soort energie

,  Brahaman Schepper van alles gelijk aan :
 Alman : diepste kern mens
 Reïncarnatie : wedergeboorte met een nieuwe Atman dit hangt af van de manier
waarop je geleefd hebt : Karma
 Dharma: Religieuze plichten ( ligt aan de kaste)
Hoogste doel: Moksha. Otman hoeft niet opnieuw geboren te worden Atman
word verenigt met Brahman (goddelijke principe)
 Geen karma opbouwen d.m.v yoga
 Kastenstelsel: Kern = reinheid Dit is belangrijk voor de weg naar verlossing als je
je aan de religeure plichten houdt , zul je tot hogere kast behoren in een volgend
leven ( bepalend vanaf geboorte ) Onrein werk mag alleen door lage kasten
worden gedaan
 Dvija’s Tweemaal geborden
- Stand 1 De priester ( Brahmanen )
- Stand 2: Adel / krijgers
- Stand 3 Kooplieden
- Stand 4 Laagste niet tweemaal geboren ( onrein )
- Stand 5 Kastenlozen = Paria’s
 Vishnu : vriendelijke god 10 gedaantes zijn van hem. Hij kwam als vis op aarde
en waarschuwde manu ( eerste mens) hij moest een boot bouwen om te
overleven ( Noach --> Jodendom) 8e gedaante is belangrijk Vishnu leefde als
krishna op aaarde. 10e moet nog komen omdat hij terug zal komen als het slecht
gaat.
 Shiva Hij laat de wereld vergaan en opnieuw te laten ontstaan
 Brahma Heeft de wereld gemaakt
 De eenheid ( trimurti 1. Braham maakt wereld 2. Vishnu onderhoud 3. Shiva
vernietigt)
 Maanjaren ( 11 sagen korter ) I.P.V zonnejaren Gecompenseerd met
schrikkelmaand.
 Shivaratri Grote mach van shiva.
 Holt: lente overwint winterr ( goede sterker dan kwade ) 10 daags
 Krishna ( incarnatie vishnu ) is hier belangrijk
 Divali : iedereen gelijk, feest v/h licht ( goede) doden worden herdacht lakshmi
godin van de voorspoed ( 5 daags)

Hindoe
 Rahki – feest : 5 Juni in 1873 kwam het schip lalla rookh in suriname aan met
arbeiders uit india.
 Mandir tempel ( dichtbij rivier) ( gaatje in dak ) hoogte refereert naar berg meru
) ( dichtbij goden )
Plattegrond lijkt op mandela : verzameling vierkand centrum is het sanctum.
Voor belangrijkste god
 Mythe van Puruscha : een reis die naar de goden geofferd werd . ontstaan van de
wereld en mensen
 Thuis – huisaltaar met godenfoto’s
 zwarte scheensoort = Vishnu en Shiva )
 Puja: Grens tussen licht en donker zoeken mensen contact met goden
voorafgaand reinigt iedereen zich
 Pandit : priester
 Goeroe : leraar / opvoeder
 Sadhu : heilige man die niet opnieuw geborden hoeft te worden ( dichtbij
verlossing )