Grammatica
ZINSDELEN — UITLEG + VOORBEELDEN + OEFENINGEN + ANTWOORDEN
1. Ik kan de persoonsvorm (pv) in een zin vinden
✔ Basisregel
De persoonsvorm is het werkwoord dat:
1. van tijd verandert (tegenwoordige → verleden tijd), én
2. vooraan komt te staan wanneer je een zin in een vraagzin verandert.
✔ Uitzonderingen & lastige gevallen
1. Zinnen met meerdere werkwoorden
Alleen de persoonsvorm verandert van tijd.
De leerlingen hebben gewerkt. → verleden tijd: hadden gewerkt → hadden
= pv.
2. Imperatief (gebiedende wijs)
Soms lijkt het alsof er geen persoonsvorm is. Toch is die er wél:
Ga zitten! → pv = Ga
Je kunt de zin niet in een vraagzin zetten, maar het werkwoord dat de
opdracht aangeeft is de pv.
3. Vragende zinnen
In vragen staat de pv vaak al vooraan:
Heb jij je huiswerk al gemaakt? → pv = Heb
4. Zinnen die beginnen met een bijwoordelijke bepaling
Laat je niet misleiden: de pv staat vaak in het midden.
Morgen komen de leerlingen later. → pv = komen
✔ Extra voorbeelden
Toen het hard regende, bleef iedereen binnen.
De docent heeft gisteren extra uitleg gegeven.
Oefeningen – Vind de persoonsvorm (pv)
1. De nieuwe docent vertelt enthousiast over zijn reizen.
2. In de pauze bespreken we onze plannen voor het schoolfeest.
3. De hond van mijn buurman blaft altijd als de deurbel gaat.
, 4. De leerlingen presenteren vandaag hun poster over klimaatverandering.
5. Na het toernooi eten we samen in de kantine.
6. Mijn broer downloadt vaak muziek op zijn laptop.
7. Bij slecht weer trainen de hockeyteams in de sporthal.
8. Tijdens het lezen maakt Eva rustige aantekeningen.
9. De directeur opent volgende week de nieuwe aula.
10.Op vrijdag kijken we soms een educatieve film.
Antwoorden – pv
1. vertelt
2. bespreken
3. blaft
4. presenteren
5. eten
6. downloadt
7. trainen
8. maakt
9. opent
10.kijken
2. Ik kan het onderwerp (ow) in een zin vinden
✔ Basisregel
Het onderwerp is wie of wat iets doet in de zin.
Test: Wie/wat + pv + rest van de zin?
✔ Uitzonderingen & lastige gevallen
1. Zinnen met omgekeerde volgorde (inversie)
Het onderwerp staat soms ná de pv.
Morgen presenteren de leerlingen hun poster. → ow = de leerlingen
2. Enkelvoud of meervoud dat verwarrend is
De leerlingen van klas 1B lopen weg. → ow = De leerlingen
Niet: "van klas 1B".
, 3. Zinnen met “niemand”, “iemand”, “niets”
Dit kan gewoon het onderwerp zijn.
Niemand begrijpt deze opdracht. → ow = Niemand
4. Zinnen met “het” als onderwerp
Heel belangrijk in brugklas!
Het regent. → ow = Het
Het lijkt alsof hij moe is. → ow = Het
✔ Extra voorbeelden
In de pauze oefenen we de presentatie.
Achterin de klas zat een nieuwe leerling.
Oefeningen – Vind het onderwerp
1. De leerlingen ontwerpen een flyer voor het goede doel.
2. In de gymles oefenen we de salto achterover.
3. De mentor vertelt morgen over het schoolkamp.
4. Mijn opa repareert graag oude radio’s.
5. Tijdens de toets fluistert niemand.
6. De wiskundedocent legt de som opnieuw uit.
7. Aan het einde van het jaar organiseren de klassen een markt.
8. Mijn beste vriendin leest elke avond fantasyboeken.
9. De nieuwe leerling stelt veel vragen.
10.In dit hoofdstuk bestuderen we tekststructuren.
Antwoorden – ow
1. De leerlingen
2. we
3. De mentor
4. Mijn opa
5. niemand
6. De wiskundedocent
7. de klassen
8. Mijn beste vriendin