Samenvatting Analyse & Interpretatie (2025/2026)
Leerdoel 1: Door middel van argumentatieanalyse aan te kunnen
tonen welke drogredenen en denkfouten er worden gemaakt in
een casus.
Belangrijke onderwerpen:
- Argumentatieanalyse
- Conditionele redeneringen
- Drogredenen
- Helder denken in categorieën
- Redeneringen ontleden
- Relevantie en volledigheid van argumentatie
- Syllogismen
- Venn-diagrammen (zie syllogismen)
- Voldoende of noodzakelijke voorwaarden
Argumentatieanalyse:
= het proces waarbij je kijkt naar hoe iemand tot een conclusie komt.
Redenering of argumentatie:
= een argument om een standpunt kracht bij te zetten.
Je bepaalt:
1. Wat is het standpunt?
2. Welke argumenten worden gebruikt om dat standpunt te
ondersteunen?
3. Hoe hangen argumenten samen?
o Onafhankelijke argumenten (ieder argument staat op zichzelf)
o Afhankelijke argumenten (argumenten versterken elkaar)
Je kijkt dus niet naar wat iemand vindt, maar waarom.
Typen argumentatie:
- Stelling <- argument 1 (enkelvoudig)
- Argument 1 -> stelling <- argument 2 (meervoudig)
- Argument 1 -> stelling <- contra-argument
- Stelling <- argument 1 <- argument 1.1 & argument 1.2
(onderschikkend)
,Argumentatie schema’s:
- Enkelvoudig;
o Één argument ondersteunt één standpunt.
- Meervoudig;
o Meerdere, onafhankelijke argumenten ondersteunen hetzelfde
standpunt.
- Onderschikkend;
o Een argument wordt ondersteunt door een subargument(en).
- Complex;
o Combinatie van meerdere soorten argumenten, meervoudig
en onderschikkend door elkaar.
Conditionele redeneringen:
= redeneringen op basis van als-dan-verbanden (als p dan q).
V.b.:
1. Als het regent, worden de straten nat
2. Het regent
3. DUS de straat wordt nat
Als P dan Q Als P dan Q Als P dan Q Als P dan Q
P Q Niet P Niet Q
Dus Q Dus P Dus niet Q Dus niet P
Geldig Niet geldig Niet geldig Geldig
Dus:
1. P dus Q – geldig
2. Q dus P – niet geldig
3. Niet P dus niet Q – niet geldig
4. Niet Q dus niet P – geldig
Drogredenen:
- Stroman –> verdraaid standpunt
- Ad hominem –> op de man spelen
- Post hoc –> achteraf geredeneerd
- Overhaaste generalisatie -> op basis van 1 waarneming bepalen
hoe het altijd is
- Cirkelredenering -> je zegt hetzelfde maar anders verwoord
- Omdraaien van de bewijslast -> toon maar aan dat het niet zo is
- Onjuiste analogie -> waarbij twee zaken worden vergeleken die in
wezen te verschillend zijn om een geldig verband te trekken.
Helder denken in categorieën:
Dit gaat over duidelijkheid:
Wat hoort bij welke groep?
Begrippen scherp definiëren
Geen overlap of verwarring in termen
, → Dit helpt om te bepalen of een argument relevant en passend is binnen
een casus.
Bijv:
- Doperwt – komkommer – groente – sla – tuinboon (welke hoort er
niet
tussen?)
- Laarzen – klompen – slippers – sloffen (welke optie ontbreekt er in dit
rijtje?)
Redeneringen ontleden:
Je splitst een redenering in:
Premissen (argumenten)
Conclusie (wat wordt er beweerd?)
Bijv.: We moeten meer boa’s inzetten (standpunt), want dan stijgt de
pakkans van overtreders (argument).
Je checkt vervolgens:
Is het argument relevant?
Onderbouwd?
Logisch?
Relevantie en volledigheid van argumentatie:
Kwaliteit: Betekenis:
Relevantie Argument moet direct te
maken hebben met
standpunt.
Volledigheid Alle belangrijke factoren
worden meegenomen.
Syllogismen:
= een syllogismen bestaan meestal uit twee argumenten en één
conclusie.
Een logische sluitredenering uit drie uitspraken:
1. Premisse
2. Premisse
3. Conclusie
Bijv:
Alle scholen hebben veiligheidsbeleid.
De Haagse Hogeschool is een school.
Dus De Haagse Hogeschool heeft veiligheidsbeleid.
Je checkt of de structuur klopt, niet of de inhoud waar is.
Leerdoel 1: Door middel van argumentatieanalyse aan te kunnen
tonen welke drogredenen en denkfouten er worden gemaakt in
een casus.
Belangrijke onderwerpen:
- Argumentatieanalyse
- Conditionele redeneringen
- Drogredenen
- Helder denken in categorieën
- Redeneringen ontleden
- Relevantie en volledigheid van argumentatie
- Syllogismen
- Venn-diagrammen (zie syllogismen)
- Voldoende of noodzakelijke voorwaarden
Argumentatieanalyse:
= het proces waarbij je kijkt naar hoe iemand tot een conclusie komt.
Redenering of argumentatie:
= een argument om een standpunt kracht bij te zetten.
Je bepaalt:
1. Wat is het standpunt?
2. Welke argumenten worden gebruikt om dat standpunt te
ondersteunen?
3. Hoe hangen argumenten samen?
o Onafhankelijke argumenten (ieder argument staat op zichzelf)
o Afhankelijke argumenten (argumenten versterken elkaar)
Je kijkt dus niet naar wat iemand vindt, maar waarom.
Typen argumentatie:
- Stelling <- argument 1 (enkelvoudig)
- Argument 1 -> stelling <- argument 2 (meervoudig)
- Argument 1 -> stelling <- contra-argument
- Stelling <- argument 1 <- argument 1.1 & argument 1.2
(onderschikkend)
,Argumentatie schema’s:
- Enkelvoudig;
o Één argument ondersteunt één standpunt.
- Meervoudig;
o Meerdere, onafhankelijke argumenten ondersteunen hetzelfde
standpunt.
- Onderschikkend;
o Een argument wordt ondersteunt door een subargument(en).
- Complex;
o Combinatie van meerdere soorten argumenten, meervoudig
en onderschikkend door elkaar.
Conditionele redeneringen:
= redeneringen op basis van als-dan-verbanden (als p dan q).
V.b.:
1. Als het regent, worden de straten nat
2. Het regent
3. DUS de straat wordt nat
Als P dan Q Als P dan Q Als P dan Q Als P dan Q
P Q Niet P Niet Q
Dus Q Dus P Dus niet Q Dus niet P
Geldig Niet geldig Niet geldig Geldig
Dus:
1. P dus Q – geldig
2. Q dus P – niet geldig
3. Niet P dus niet Q – niet geldig
4. Niet Q dus niet P – geldig
Drogredenen:
- Stroman –> verdraaid standpunt
- Ad hominem –> op de man spelen
- Post hoc –> achteraf geredeneerd
- Overhaaste generalisatie -> op basis van 1 waarneming bepalen
hoe het altijd is
- Cirkelredenering -> je zegt hetzelfde maar anders verwoord
- Omdraaien van de bewijslast -> toon maar aan dat het niet zo is
- Onjuiste analogie -> waarbij twee zaken worden vergeleken die in
wezen te verschillend zijn om een geldig verband te trekken.
Helder denken in categorieën:
Dit gaat over duidelijkheid:
Wat hoort bij welke groep?
Begrippen scherp definiëren
Geen overlap of verwarring in termen
, → Dit helpt om te bepalen of een argument relevant en passend is binnen
een casus.
Bijv:
- Doperwt – komkommer – groente – sla – tuinboon (welke hoort er
niet
tussen?)
- Laarzen – klompen – slippers – sloffen (welke optie ontbreekt er in dit
rijtje?)
Redeneringen ontleden:
Je splitst een redenering in:
Premissen (argumenten)
Conclusie (wat wordt er beweerd?)
Bijv.: We moeten meer boa’s inzetten (standpunt), want dan stijgt de
pakkans van overtreders (argument).
Je checkt vervolgens:
Is het argument relevant?
Onderbouwd?
Logisch?
Relevantie en volledigheid van argumentatie:
Kwaliteit: Betekenis:
Relevantie Argument moet direct te
maken hebben met
standpunt.
Volledigheid Alle belangrijke factoren
worden meegenomen.
Syllogismen:
= een syllogismen bestaan meestal uit twee argumenten en één
conclusie.
Een logische sluitredenering uit drie uitspraken:
1. Premisse
2. Premisse
3. Conclusie
Bijv:
Alle scholen hebben veiligheidsbeleid.
De Haagse Hogeschool is een school.
Dus De Haagse Hogeschool heeft veiligheidsbeleid.
Je checkt of de structuur klopt, niet of de inhoud waar is.