Hoofdstuk 2: Weer en klimaat
2.1 De aarde is de enige planeet in het zonnestelsel waarop leven mogelijk is, door de samenstelling van de
atmosfeer en ozonlaag.
Zonnestelsel: 8 planeten, veel manen, kometen en asteroïden (kleine planeten).
Planeet = bol gas/steen. Ze zijn afhankelijk van de zon voor licht en warmte. Rotsplaneten: Marcurius, Venus,
Aarde, Mars. Gasplaneten die uit waterstof bestaan: Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus.
Atmosfeer/dampkring = lucht om de aarde, die door de zwaartekracht bij de aarde blijft. Bestaat uit
verschillende lagen:
De meeste gassen zitten in de onderste lagen. Troposfeer: 78% stikstof, 21% zuurstof, 1% anders o.a.
koolstofdioxide (CO2). Mensen hebben zuurstof nodig, planten koolstofdioxide. CO 2= broeikasgas. Broeikaseffect
= broeikasgassen houden de warmte van de zon in de atmosfeer vast.
Atmosfeer beschermt ons tegen meteorieten. De ozonlaag beschermt ons tegen gevaarlijke ultraviolette
zonnestralen.
Weer = toestand van de atmosfeer op een bepaalde plaats op een bepaald moment. Het gaat altijd om
temperatuur, neerslag en wind.
Klimaat = gemiddelde toestand van het weer in een groot gebied en over langere tijd (minimaal 30 jaar).
Aardrotatie = de aarde draait in 24 uur om haar eigen as: de aardas.
De aarde staat een beetje schuin. De aarde draait om de zon in 365,242 dagen 365 dagen, en eens in de 4 jaar
schrikkeljaar met 366 dagen.
Dag en nacht: de zon kan niet de hele aarde verlichten. De aarde draait, waardoor de zonnestralen steeds een
ander deel van de aarde belichten.
Seizoenen: ontstaan door de baan die de aarde om de zon draait en de schuine stand van de aardas. Doordat de
aarde om de zon draait, verandert de positie van de aarde t.o.v. de zon steeds. De zoninvalshoek van de
zonnestralen op de aarde veranderen daardoor. 21 maart: zon schijnt loodrecht op evenaar. Bij ons start de
lente dan. 21 juni: zomer, zonnestralen vallen loodrecht op Kreeftskeerkring (noorden). 23 september: herfst,
zonnestralen loodrecht op evenaar. 21 december: winter, zonnestralen loodrecht op Steenbokskeerkring
(zuiden). Op zuidelijk halfrond beginnen seizoenen precies 6 maanden later.
2.2 Temperatuurfactoren:
Breedteligging: afstand tot evenaar. Lage breedte: temperatuur hoog, zon staat recht op aarde,
verwarmt klein vlak. Hoge breedte: temperatuur laag, zon staat schuin op de aarde, verwarmt groot
vlak. Algemene regel: hoe groter de zoninvalshoek is, des te warmer het is.
2.1 De aarde is de enige planeet in het zonnestelsel waarop leven mogelijk is, door de samenstelling van de
atmosfeer en ozonlaag.
Zonnestelsel: 8 planeten, veel manen, kometen en asteroïden (kleine planeten).
Planeet = bol gas/steen. Ze zijn afhankelijk van de zon voor licht en warmte. Rotsplaneten: Marcurius, Venus,
Aarde, Mars. Gasplaneten die uit waterstof bestaan: Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus.
Atmosfeer/dampkring = lucht om de aarde, die door de zwaartekracht bij de aarde blijft. Bestaat uit
verschillende lagen:
De meeste gassen zitten in de onderste lagen. Troposfeer: 78% stikstof, 21% zuurstof, 1% anders o.a.
koolstofdioxide (CO2). Mensen hebben zuurstof nodig, planten koolstofdioxide. CO 2= broeikasgas. Broeikaseffect
= broeikasgassen houden de warmte van de zon in de atmosfeer vast.
Atmosfeer beschermt ons tegen meteorieten. De ozonlaag beschermt ons tegen gevaarlijke ultraviolette
zonnestralen.
Weer = toestand van de atmosfeer op een bepaalde plaats op een bepaald moment. Het gaat altijd om
temperatuur, neerslag en wind.
Klimaat = gemiddelde toestand van het weer in een groot gebied en over langere tijd (minimaal 30 jaar).
Aardrotatie = de aarde draait in 24 uur om haar eigen as: de aardas.
De aarde staat een beetje schuin. De aarde draait om de zon in 365,242 dagen 365 dagen, en eens in de 4 jaar
schrikkeljaar met 366 dagen.
Dag en nacht: de zon kan niet de hele aarde verlichten. De aarde draait, waardoor de zonnestralen steeds een
ander deel van de aarde belichten.
Seizoenen: ontstaan door de baan die de aarde om de zon draait en de schuine stand van de aardas. Doordat de
aarde om de zon draait, verandert de positie van de aarde t.o.v. de zon steeds. De zoninvalshoek van de
zonnestralen op de aarde veranderen daardoor. 21 maart: zon schijnt loodrecht op evenaar. Bij ons start de
lente dan. 21 juni: zomer, zonnestralen vallen loodrecht op Kreeftskeerkring (noorden). 23 september: herfst,
zonnestralen loodrecht op evenaar. 21 december: winter, zonnestralen loodrecht op Steenbokskeerkring
(zuiden). Op zuidelijk halfrond beginnen seizoenen precies 6 maanden later.
2.2 Temperatuurfactoren:
Breedteligging: afstand tot evenaar. Lage breedte: temperatuur hoog, zon staat recht op aarde,
verwarmt klein vlak. Hoge breedte: temperatuur laag, zon staat schuin op de aarde, verwarmt groot
vlak. Algemene regel: hoe groter de zoninvalshoek is, des te warmer het is.