Samenvatting Begrippenlijst Bedrijfseconomie

Samenvatting Economie

Hoofdstuk 4
Management accounting: dit is een vakgebied en bedraagt het handelen van
financiële informatie.

Afschrijvingskosten: dit zijn de hdie zich bezig houden met de waardedaling van
duurzame productiemiddelen.

Voorziening: dit is het bedrag wat apart wordt gezet op credit voor de verwachtte
verplichtingen. De voorzieningen vallen voornamelijk onder vreemd vermogen.

Kosten: dit zijn verplichtingen die wanneer ze in betaling gaan omzetten in
gelduitgaven.

Kostprijs: dit zijn de kosten die aan het product worden toegerekend.

Different costs for different purposes: dit is de benadering van dat kosten in
berekeningen worden getrokken, dit kan wel afhankelijk zijn van de doel van de
kostenberekeningen. Er zijn meerdere doelen zoals:

 Het produceren van een nieuw product.
 Het bouwen van een nieuwe fabriek.
 Het opzetten van een reclamecampagne.
 Het aanpassen van de lonen van de medewerkers.
 Een verandering in de productiemethode.

Realisatieprincipe: hierin wordt de realisatie waargemaakt dat de opbrengst van
een verkooptransactie worden toegerekend aan de periode waarin de goederen
worden verkocht, ook al vindt de betaling later plaats.

Opbrengsten: zijn aan perioden of product toegerekende geldontvangsten. Deze
staan in verband met het verkoop van de product of levering van dienst.

Profit is an opinion: dit is een andere kijk hebben of je opbrengsten daadwerkelijk
winst is of dat er nog kosten afgaan.

Stuurinformatie: dit is de informatie die ontstaat van de samenstelling van kosten en
opbrengsten en is erg belangrijk voor managers.

Kosten: deze staan gelijk als we het hebben over de vergelijking van product/dienst
aan de geldswaarde van de productiemiddelen die zijn geofferd voor het produceren
en verkopen van diens product of dienst.

, Historische uitgaafprijs: dit is de prijs die betaald is bij aanschaf van het
productiemiddel.

Vervangingswaarde: dit is de prijs die betaald moet worden als de
productiemiddelen aangeschaft moeten worden op het moment waarop de kosten
van het product worden berekend.

Opbrengstwaarde: de prijs die ontvangen wordt als het productiemiddel op het
moment waar de kosten berekend zijn verkocht zou worden.

Minimumwaarderingsregel: dit is de berekeningswijze om de geldwaarde van de
opgeofferde productiemiddelen te berekenen.

Directe kosten: hier spreken we van als er duidelijk aanwijsbaar verband kan
worden vastgesteld tussen de kosten en de dienst/product.

Indirecte kosten: in dit geval kunnen de kosten niet rechtstreeks aan een product
worden toegerekend

Verspilling: dit zal ontstaan als er bijvoorbeeld: als er een keuze is tussen 2
machines 1 daarvan is 200.000 en de andere 150.000 maar hebben wel dezelfde
presentaties om de producten te maken. Daar zit 50.000 tussen en dit zal de
verspilling genoemd worden omdat dit niet aan de producten worden toegerekend
worden.

Eng kostenbegrip: wanneer de gelduitgaven niet doelmatig wordt toegerekend aan
de productie.

Ruim kostenbegrip: hier worden zowel uitgaven in verband met doelmatig als de
uitgaven in verband met ondoelmatig opgeofferde productiemiddelen tot de kosten
gerekend. Oftewel de kosten worden als kosten gezien en niet als verspillingen zoals
bij eng kostenbegrip.

Toegestane kosten: dit zijn de kosten die voor de productie onvermijdelijk zijn.

Werkelijke kosten: dit zijn de kosten die de productie draaiend hebben gehouden.
Deze zijn berekent na afloop.

Kostensoorten: dit kan in 7 kostengroeperingen verdeeld worden.

1. Kosten van grond en hulpstoffen
2. Kosten van arbeid
3. Kosten van duurzame productiemiddelen
4. Kosten van grond
5. Kosten van diensten van derden
6. Kostprijsverhogende belastingen
7. Kosten van vermogen

Afval: dit is een deel van de grondstof die verloren gaat in het proces.