,Inhoudsopgave
DOMEIN 1: MONDELINGE TAALVAARDIGHEID (11 VRAGEN)................................3
DOMEIN 2: WOORDENSCHAT (9 VRAGEN).......................................................12
DOMEIN 3: BEGINNENDE GELETTERDHEID (16 VRAGEN)..................................17
DOMEIN 4: VOORTGEZET TECHNISCH LEZEN (6 VRAGEN)................................27
DOMEIN 5: BEGRIJPEND LEZEN (8 VRAGEN)....................................................34
DOMEIN 6: STELLEN (5 VRAGEN)...................................................................40
DOMEIN 7: JEUGDLITERATUUR (3 VRAGEN).....................................................44
DOMEIN 8: TAALBESCHOUWING (13 VRAGEN).................................................47
DOMEIN 9: SPELLING (9 VRAGEN)..................................................................57
,Domein 1: Mondelinge taalvaardigheid (11
vragen)
1.1.3 Luisterdoelen
o Iets te weten willen komen.
o Een bepaald gevoel willen ondergaan.
o Zich een mening willen vormen.
o Een bepaalde handeling willen uitvoeren.
o Een spel willen meespelen.
1.1.4 Luisterstrategieën
Luisterstrategie Luisterdoel
Intensief Alle details van een verhaal opnemen.
luisteren
Globaal Het begrijpen van de informatie (grote
luisteren lijn).
ook wel begrijpend luisteren.
Kritisch Mening vormen.
luisteren
Gericht Specifieke informatie oppikken.
luisteren
o Oriënteren op het luisterdoel: Hoe kun je het best luisteren? Intensief,
globaal, kritisch of gericht? Actief of passief?
o Oriënteren op het onderwerp en de eigen kennis daarvan: Waar gaat
het over? Wat weet je al? Wat wil je weten?
o Oriënteren op het soort luistertekst: Wat voor soort presentatie of
luistertekst is het? In welke context?
o Oriënteren op de spreker: Naar wie luister je? Wat weet je van hem?
Wat is zijn doel?
o Reflecteren op de luistertaak: Begrijp je wat er wordt gezegd? Bereik je
op deze manier je luisterdoel?
o Monitoren van de luistertaak: Is het nodig om vragen te stellen? Hoe
doe je dat?
o Evalueren van de luistertaak: Wat ging goed? Wat doe je de volgende
keer anders?
Actief luisteren: maximale inzet om de spreker te volgen en begrijpen.
Middelen inzetten als: aankijken, luisterresposen (knikken) en vragen
stellen. Tegenoverstelde: passief.
1.1.5 Spreekdoelen
o Informeren: overbrengen van feitelijke informatie.
o Amuseren: toehoorders vermaken, boeien of ontroeren.
o Instrueren: uitleggen of verduidelijken.
o Overtuigen: overhalen tot actie, tot een bepaald standpunt of mening
overnemen.
, o Emotioneren: gevoelens losmaken of overbrengen.
o Waarderen: oordeel geven.
o Beschouwen: verschillende kanten van het probleem belichten.
DOMEIN 1: MONDELINGE TAALVAARDIGHEID (11 VRAGEN)................................3
DOMEIN 2: WOORDENSCHAT (9 VRAGEN).......................................................12
DOMEIN 3: BEGINNENDE GELETTERDHEID (16 VRAGEN)..................................17
DOMEIN 4: VOORTGEZET TECHNISCH LEZEN (6 VRAGEN)................................27
DOMEIN 5: BEGRIJPEND LEZEN (8 VRAGEN)....................................................34
DOMEIN 6: STELLEN (5 VRAGEN)...................................................................40
DOMEIN 7: JEUGDLITERATUUR (3 VRAGEN).....................................................44
DOMEIN 8: TAALBESCHOUWING (13 VRAGEN).................................................47
DOMEIN 9: SPELLING (9 VRAGEN)..................................................................57
,Domein 1: Mondelinge taalvaardigheid (11
vragen)
1.1.3 Luisterdoelen
o Iets te weten willen komen.
o Een bepaald gevoel willen ondergaan.
o Zich een mening willen vormen.
o Een bepaalde handeling willen uitvoeren.
o Een spel willen meespelen.
1.1.4 Luisterstrategieën
Luisterstrategie Luisterdoel
Intensief Alle details van een verhaal opnemen.
luisteren
Globaal Het begrijpen van de informatie (grote
luisteren lijn).
ook wel begrijpend luisteren.
Kritisch Mening vormen.
luisteren
Gericht Specifieke informatie oppikken.
luisteren
o Oriënteren op het luisterdoel: Hoe kun je het best luisteren? Intensief,
globaal, kritisch of gericht? Actief of passief?
o Oriënteren op het onderwerp en de eigen kennis daarvan: Waar gaat
het over? Wat weet je al? Wat wil je weten?
o Oriënteren op het soort luistertekst: Wat voor soort presentatie of
luistertekst is het? In welke context?
o Oriënteren op de spreker: Naar wie luister je? Wat weet je van hem?
Wat is zijn doel?
o Reflecteren op de luistertaak: Begrijp je wat er wordt gezegd? Bereik je
op deze manier je luisterdoel?
o Monitoren van de luistertaak: Is het nodig om vragen te stellen? Hoe
doe je dat?
o Evalueren van de luistertaak: Wat ging goed? Wat doe je de volgende
keer anders?
Actief luisteren: maximale inzet om de spreker te volgen en begrijpen.
Middelen inzetten als: aankijken, luisterresposen (knikken) en vragen
stellen. Tegenoverstelde: passief.
1.1.5 Spreekdoelen
o Informeren: overbrengen van feitelijke informatie.
o Amuseren: toehoorders vermaken, boeien of ontroeren.
o Instrueren: uitleggen of verduidelijken.
o Overtuigen: overhalen tot actie, tot een bepaald standpunt of mening
overnemen.
, o Emotioneren: gevoelens losmaken of overbrengen.
o Waarderen: oordeel geven.
o Beschouwen: verschillende kanten van het probleem belichten.