Samenvatting - Groot worden

1. Wanneer mogen peuters instappen en op welke leeftijd?

Antwoord: a. 2,5 jaar b. Na herfst c. Na kerst d. Na krokus e. Na paas f. Na zomer g. Eerste schooldag in februari h. Na hemelvaart

2. Hoe zie je dat een kind klaar is voor school? Geef de algemene kenmerken. En de context-specifieke kenmerken.

Antwoord: a. Algemeen: i. Kind kan omgaan met scheidingen ii. Kind kan functioneren in groep iii. Is geinteresseerd in spel iv. Heeft voldoende energie v. Kan zich verstaanbaar maken vi. Is zindelijk en toont zelfredzaamheid vii. Lichamelijk rijp zijn b. Context-specifieke i. Buitenaf het kind ii. Omkadering school

3. Wat zijn de algemene en specifieke kenmerken van een opvoedingsrelatie?

Antwoord: a. Algemeen: i. Ongelijkheid ii. Gelijkwaardigheid iii. Wederkerig beïnvloedingsproces b. Specifieke i. Autonomie ii. Correctie iii. Warmte

5. Van bevel naar onderhandeling, hoe wordt dit beïnvloedt?

Antwoord: a. Door de media b. Door leeftijdsgenoten c. Door het onderwijs i. Ze hebben een machtsbron

6. Geef het schema weer over de jaren van de huishoudens.

Antwoord: 50-60 60-70 Na 1970 NU Autoritair Anti-autoritair Tweerichtingsverkeer onderhandelen

7. Wat zei prof Ferre Laevers dat er moest gebeuren in het onderwijs?

Antwoord: a. Geen lamp schijnen over de klas en kijken naar degene die erbuiten vallen, voor elke kleuter een beetje licht laten schijnen. Ze niet gelijk behandelen als ze ongelijk zijn.

8. Wat is zorgverbreding?

Antwoord: a. Zorgverbreding wil zeggen dat je een kind de maximale kansen geeft om in zijn totale persoonlijkheid optimaal te ontwikkelen, zorgverbreding kan je aanpassen, verruimen en verdiepen

1. Wat ondergaat de peuter in de lichamelijke ontwikkeling?

Antwoord: a. Hij krijgt een meer volwassen lichaam b. De baby groeit sneller dan hem c. Hij groeit asynchroon d. Hij krijgt een volledig melkgebit e. Kind wordt slanker

2. Is het normaal dat een peuter een middagdutje doet?

Antwoord: a. Ja, dit blijft nog tot ze voldoende energie hebben om de gehele dag door te komen

3. Er zijn 2 problemen die bij de zindelijkheidstraining kunnen voorkomen, welke? En leg uit.

Antwoord: a. Enuresis: nog tot late leeftijd in de broek of in bed plassen, geen controle hebben hierover b. Encopresis: geen darmbeheersing

4. Kan een peuter geometrische figuren tekenen?

Antwoord: a. Ja, soms bij toeval. Ze zien er ook iets in bv opa is een cirkel

5. Hoe neemt een kleuter waar? Door wat wordt dit beïnvloedt?

Antwoord: a. Van globaal naar gedetailleerd, wordt beïnvloedt door psycho-emotionele factoren. Ze nemen ook waar met een ander zintuig dan waarmee ze eerst waarneemden

6. Wat is geïnterioriseerd experimenteren?

Antwoord: a. Oplossingen voor problemen zoeken op mentaal niveau, ze kunnen ook zaken vanuit hun geheugen halen

7. Typische kenmerken van het pre-conceptueel denken? Geef er 2 en leg uit.

Antwoord: a. Overgeneraliseren: fiets voor alleen eigen driewieler b. Overdiscrimineren: fiets voor alles met wielen

8. Geef de 5 denkfouten die gemaakt worden aan de hand van voorbeelden.

Antwoord: a. Gradatie van het denken: conservatieproef: alleen op 1 kenmerk richten b. Irreversibel denken: kan niet omgekeerd terugdenken: conservatie c. Statisch-gericht denken: let niet op transformaties: conservatie d. Egocentrisme: 3bergen: kan zich niet inleven in een ander zijn plek e. Geen onderscheid kunnen maken tussen deel en geheel: klasse-inclusie: problemen bij onderscheid tussen deel en geheel

9. Er zijn 6 kenmerken in het pre-operationeel wereldbeeld, geef deze en leg ze uit.

Antwoord: a. Antropomorfisme of animisme: object krijgt eigenschappen die het kind ook bij zichzelf ervaart: stoute kast b. Fysiognomisch waarnemen: objecten krijgen een emotie: lachende zon c. Artificialisme: alles is door iemand gemaakt: reus maakt kast d. Finalisme: alles heeft een bedoeling e. Onlogische irrationele verbanden leggen: fenomenalistisch causaliteitsdenken: pyjama aandoen en sesamstraat begint f. Magisch denken: ik kan dingen beïnvloeden, licht springt op groen als ik blaas