1.1 Terminologie
➢ Developmental Psychology
o Child Development
➢ Lifespan Development
➢ Human Development
o Interdisciplinair
o Met praktische toepassingen
▪ Descriptief vs normatief
1.1.1 Definitie
➢ Ontwikkelingspsychologie is de wetenschappelijke studie van de veranderingsprocessen en stabiliteit
bij (een) individu(en) vanaf de conceptie tot aan de dood op verschillende domeinen in wisselwerking
met de omgeving
➢ Empirisch wetenschappelijke studie
➢ Wisselwerking met omgeving
o Erfelijkheidsonderzoek is heel belangrijk
1.2 Domeinen van ontwikkeling
➢ Fysisch:
o Lichamelijke veranderingen en functies, perceptie en motoriek
➢ Cognitief:
o Veranderingen in intellectuele vaardigheden: denken, aandacht, geheugen, creativiteit en taal
o Belangrijk en breed gebied
➢ Socio-emotioneel:
o Veranderingen in emoties, zelfconcept, identiteit en sociale relaties
o Zelfconcept: eigen theorie over onszelf
➢ Morele aspecten
o Iedereen wil het goede doen
1.2.1 Integratie van drie domeinen
➢ Domeinen beïnvloeden elkaar
➢ Cognitief en socio-emotioneel
o → , cognitief in de plek zetten van een andere persoon
▪ Empathie, cognitieve perspectief wissel
▪ Hechting, enorme aanhankelijkheid heeft veel te maken met de cognitieve
ontwikkeling (objectpermanentie = object los van jezelf beschouwen)
o , door teveel stress niet de aandacht kunnen houden/richten op iets
▪ Temperament, hoe je in het leven staat
➢ Fysiek en socio-emotioneel
o → , baby kan lopen en loop weg van/naar een persoon
o , als je je niet goed in je vel voelt, onzeker worden en meer gaan eten
➢ Fysiek en cognitief
o → , kind leer dingen vast te nemen, ontwikkelt zich en zal zo zijn omgeving anders waarnemen
1.3 Levensfasen
Prenatale periode Conceptie tot geboorte
Babytijd 0 tot 18 maanden
Peutertijd 18 maanden tot 2,5/3 jaar
Kleutertijd 2,5/3 jaar tot 6 jaar
Kindertijd (lagere school) 6 tot 12 jaar
Adolescentie (middelbare school) 12 tot 18 jaar
“Emerging Adulthood” 15 tot 25 jaar
1
,1.4 Ontwikkelingstheorieën
➢ Theorieën willen gedrag beschrijven en verklaren
o Op specifiek gebied (bijv. cognitieve ontwikkeling, gewetensfunctie)(Piaget)
o In het algemeen (bijv. Freud, informatieverwerking, systeem dynamische theorie)
▪ Inductie: men komt tot een algemene regel, op grond van specifieke data
▪ Deductie: vanuit een algemene regel naar specifieke data gaan
1.5 Basisthema’s
➢ Enkele thema’s die niet uit de weg te denken zijn
➢ Continu of discontinu
o Continu:
▪ Plots is er een sprong, achterliggend
veranderd er wel iets dat we niet zagen
▪ Graduele toename van een zelfde soort
vaardigheid – kwantitatieve verandering
o Discontinu:
▪ Verschillende stadia met verschillende
specifieke kenmerken – kwalitatieve
verandering
▪ Piaget
➢ Universeel of individueel
o Universeel:
▪ Iedereen heeft fundamenteel dezelfde ontwikkelingsfasen
▪ Kritieke/gevoelige perioden
o Individueel:
▪ Iedereen is uniek
▪ Verschillende context
o Beide zijn waar
➢ Nature – nuture debat
o Nature:
▪ Aangeboren, biologische predisposities
▪ Gebaseerd op genetische opdracht
o Nurture:
▪ Fysische en sociale wereld
▪ Beïnvloedt biologische en psychologie ontwikkeling
1.5.1 Context van ontwikkeling
➢ Wat is het aandeel van de erfelijkheid? ➔ heel belangrijke vraag
➢ Interactie tussen genen en omgevingsfactoren
➢ Resulteert in verschillende paden van ontwikkeling
➢ h²g = erfelijkheidsfactor
o De macht staat voor de variantie
o Verschillen in leesvaardigheid worden deels verklaart door verschillen in genetische aspecten
(verschillen van kind tot kind) en verschillende omgevingsfactoren
o Het is een relatief aandeel en kan dus verschillen
o Het is cruciaal om te gaan kijken waar het onderzoek is gedaan (Europa waar mensen kunnen
lezen vs in Afrika waar er veel analfabeten zijn)
o Kwaliteit van methoden = omgevingsfactoren
o Erfelijke- + omgevingsfactoren = 100%
o h²g = .70 ➔ verschillen in leesvaardigheden tussen individuen is voor 70% te verklaren door
erfelijkheidsfactoren
2
,1.6 Historische visies op het kind
Middeleeuwen Kindertijd (tot 7 of 8 jaar) is afzonderlijke fase
16e eeuw Puriteinse visie op verdorvenheid van kind
de
17 eeuw John Locke: “Tabula Rasa” wat betreft kennisinhouden
18e eeuw Jean Jacques Rousseau: “noble savages”
Tot heden Voortschrijdende infantilisering en idealiseren van kindertijd
➢ Meest centrale aanname = ontwikkeling van het kind
➢ Door globalisering lijken we meer en meer op elkaar
1.7 History of childhood
➢ Van den Berg: metabletica (1956) (leer van de verandering)
➢ Ariès
o Gaat verder op metabletica
o Discontinuïteitshypothese:
▪ Kind bestond psychologisch gezien niet in de middeleeuwen
▪ Kritiek van Pollock en Hanawalt, kinderen hadden hun eigen wereld tot ze 7 à 8 jaar
waren
o Veranderingshypothese:
▪ Vanaf de 13e eeuw kwam er een verandering, nl. de infantilisering, duur van de
kindertijd wordt langer
▪ Er is historische en empirische steun (nl. de schilderijen van toen waar kinderen op
werden afgebeeld)
➢ Op schilderijen van de 10e en 11e eeuw zien we dat de gelaatstrekken van een
kinderen sterk gelijkend zijn op die van de volwassenen
➢ Vanaf de 13e eeuw werd het Christuskind kinderlijker afgebeeld en werden moeders
moederlijker afgebeeld
➢ Rond de 15e en 16e eeuw werden kinderen anders afgebeeld
➢ 17e en 18e eeuw, J. J. Rousseau: moeders moeten hun kinderen zelf verzorgen,
daarom kwam er meer tederheid in de schilderijen tussen moeder en kind
➢ 19e eeuwse romantiek: jeugdige zoveel mogelijk naar voor gebracht
1.7.1 Studie van Koops (1996)
➢ Deed meer onderzoek tov Ariès
➢ Inventarisering van schilderijen en laat het dan door verschillende mensen
beoordelen op kinderlijkheid
o Correlatie tussen datum en “kinderlijkheid”: .60
➢ Hij maakte gebruik van het “Kindchenschema” van Lorenz (1971)
➢ Er kwam onduidelijkheid over de juistheid van de veranderingshypothese
➢ Kritieken van zichzelf:
o Vertekeningen: Christuskind (werd vaak afgebeeld)
▪ Correlatie blijft dezelfde zonder Jezus-figuren
o Steeds jongere kinderen schilderen
▪ Integendeel, meer en meer oudere kinderen werden
geschilderd
o Verbeterde schildertechnieken
▪ In de 19e en 20e eeuw: “supernormale” mensen (overdreven)
▪ In de 15e en 16e eeuw: volwassener afgebeeld
▪ In de 17e en 18e eeuw: meer kinderlijk
➢ Empirische evidentie voor het geloof in de veranderingshypothese van Ariès
1.7.2 Veranderende visies op het kind
➢ Montaigne (1533-1592):
o ‘’Leg het kind wijsgerige dialogen voor vanaf het gespeend is’’
3
, ➢ Locke (1632-1704):
o ‘’Behandel kinderen als redelijke wezens’’
➢ Rousseau (1712-1778): Emile (1762)
o ‘’Kind is van nature goed; met redelijkheid beginnen is beginnen bij het einde’’
➢ Filantropijnen:
o Zelfwerkzaamheid en belang van motivatie
o Pestalozzi (1746-1827)
➢ Reformpedagogiek
o ‘Vom Kinde aus’ beweging
o Dewey (1859-1952)
o Ellen Key (1849-1926): eeuw van het kind
1.7.2.1 Michel de Montaigne (1533-1592)
➢ Weinig verwijzingen naar de omgang van volwassenen met kinderen
➢ L’institution des enfants
➢ “Weinig jaren zijn toegewijd aan het opvoeden, slechts 15 of 16 jaar (…) men
moet vanaf de geboorte het kind wijsgerige dialogen voorleggen…”
➢ Wijsgerige dialogen gaan volgens hem boven het leren lezen en schrijven
➢ Ligt aan de tijdsgeest
➢ Onder invloed van het modernisme
➢ Niet veel begrip voor het kind
1.7.2.2 John Locke (1632-1701)
➢ Kind nog niet echt gezien
➢ Volwassenen moeten kind als wezen bekijken
➢ Rationalisme
➢ Kinderen verlangen naar redelijk redeneren, ze verlangen ernaar om zo gezien te
worden
➢ Kind met redelijke argumenten overtuigen (nu ook)
1.7.2.3 Jean Jacques Rousseau
➢ Hij zei dat hij niets zo dwaas heeft gekend als de manier waarop we kinderen
moeten behandelen volgens Locke
➢ Hij vond dat met redelijkheid beginnen, beginnen was bij het einde
➢ Een kind is een kind en geen volwassene
➢ Men moet alert zijn op het verschil tussen kind en volwassene
➢ Hij was de eerste die begreep dat een kind een kind is
➢ Alles van vandaag in omgang met kinderen heeft oorsprong bij Rousseau
(kinderkleren, -boeken, speeltuinen…)
➢ Tussen 2 volwassenen is er redelijkheid
➢ Tussen volwassene en kind is er dwang
o Wereld van een kind is verschillend van de wereld van een volwassene
o Pleidooi voor volwassenen
o Kindgerichte opvoeding
➢ Zag kind omdat de wereld veranderd was
o Complexere wereld
➢ Op het platteland is er geen verschil tussen de wereld van het kind en de wereld
van de volwassene
1.7.2.4 Johann Heinrich Pestalozzi
➢ Groep filantropijnen
➢ Duitse pedagogen
➢ Nam de opvattingen van Rousseau ten harte
➢ In opvoeding komt alles op de juiste tijd
4