Basiskennis Weer & Klimaat
Weer = de toestand van de atmosfeer voor een korte tijd (regenachtig, zonnig, winderig).
Het weer kan veranderen in de loop van de dag
Klimaat= het gemiddelde weer
Verschil: het weer bepaalt wat je ’s morgens aandoet, maar het klimaat bepaalt hoe je
klerenkast eruitziet
Temperatuur
Isotherm= lijnen die met elkaar verbonden zijn als er eenzelfde temperatuur is.
Internationale afspraken i.v.m. meting:
Buitentemperatuur:
- In de schaduw hangen Moest iedereen dit anders doen dan zou de internationale vergelijking een
vertekend beeld geven
- 1,25m boven de grond
- Thermometer moet in een witte thermometerhut hangen
- Thermometer moet boven een grasmat hangen
- Het deurtje vd thermometerhut moet openen in noordelijke richting
Soorten thermometers
- Alcoholthermometer: alcohol zet uit bij warmte/ trekt samen bij koude het
capillair stijgt/daalt ook
- Digitale thermometer: in de punt zit een sensor die een elektrische weerstand heeft
en die reageert dan op de verandering vd temperatuur
- Kwikthermometer: bij warmte zet het kwik uit en stijgt het
Factoren die temperatuur beïnvloeden
- De zon: de zon geeft ook warmte en energie af die hebben invloed op de
temperatuur (de warmtestralen zijn belangrijker dan het invallend licht)
- De breedtegraad waarop je bevindt: aan de polen is het kouder dan aan de evenaar
minder energieoverdracht aan de polen dus kouder
- Nabijheid van water (zeeën/oceanen): water is in staat om grote hoeveelheden
warmte op te slaan en die later weer af te geven
- Bodemsoorten: zand
- Reliëf
- Plantengroei
Verschillende weerselementen
- Temperatuur: graden Celcius (°C)
- Wind: Beaufort (Bft)
- Neerslag: millimeter (mm)
- Luchtdruk: Hectopascal (hPa)
, Luchtdruk
Barometer: De barometer meet die luchtdruk, die aan veranderingen onderhevig is. Als de
luchtdruk daalt, "zakt" de barometer en zal het weer slechter worden. Als hij stijgt, kunnen
we beter weer verwachten
Isobaren= lijnen die verbonden zijn met elkaar als er eenzelfde luchtdruk is. Hoe dichter de
isobaren bij elkaar liggen, hoe groter de drukverschillen en hoe meer wind.
Hoge/lagedrukgebieden
Bij warm weer stijgt de lucht naar boven. De aardoppervlakte wordt dan een
lagedrukgebied. De lucht blijft zweven in de lucht en verplaatst zich. Door de koude wordt de
lucht kouder en zal de lucht dalen. Op de plek waar het daalt is er dan veel lucht, de druk
verhoogt, en daar is het een hogedrukgebied. De grote hoeveelheid lucht wil we wegwerken
door wind. Wind verplaatst zich altijd van H naar L. De lucht van het hogedrukgebied draait
in wijzerzin en verplaatst zo alle lucht (wolken -> regen) naar het lagedrukgebied. Hierdoor
regent het vaak in L, omdat alle wolken naar het lagedrukgebied verplaatst worden.
Algemene luchtcirculatie
Passaatwinden= De winden die de meeste tijd van het jaar tussen 30° NB/ZB en 0° waaien
noemen we passaten. De lucht stijgt op de evenaar en buigt af naar het noorden. Daar daalt
de lucht dan weer (afgekoeld) en is het een hogedrukgebied. De wind waait de lucht dan van
oost naar west. Zij komen het hele jaar door uit dezelfde richting.
Westenwinden= De winden tussen 30° en 60° NB/ZB. De lucht stijgt aan de 60°,
lagedrukgebied, en daalt aan 30°, een hogedrukgebied. De warme wind gaat dan van west
naar oost. Deze wind botst tegen de koude wind van de polen winden.
Polen winden= de wind die stijgt aan 60° en daalt aan 90°, daar waait de wind van oost naar
west
Wind
Anemometer: bepalen van de windsnelheid. Wanneer het waait vangen de halve bollen
wind, hierdoor begint de as van de anemometer te tollen. De anemometer telt dan het
aantal draaiingen over een bepaalde tijd. Die waarde kan je dan omzetten naar de snelheid
van de wind.
De schaal van Beaufort
Wordt gebruikt om de windsnelheden op te delen in verschillende klassen
Naamverklaring vd wind:
Een noorderwind is een wind die afkomstig is van het noorden en naar het zuiden zal
waaien. eigenschappen: meestal koud
Weer = de toestand van de atmosfeer voor een korte tijd (regenachtig, zonnig, winderig).
Het weer kan veranderen in de loop van de dag
Klimaat= het gemiddelde weer
Verschil: het weer bepaalt wat je ’s morgens aandoet, maar het klimaat bepaalt hoe je
klerenkast eruitziet
Temperatuur
Isotherm= lijnen die met elkaar verbonden zijn als er eenzelfde temperatuur is.
Internationale afspraken i.v.m. meting:
Buitentemperatuur:
- In de schaduw hangen Moest iedereen dit anders doen dan zou de internationale vergelijking een
vertekend beeld geven
- 1,25m boven de grond
- Thermometer moet in een witte thermometerhut hangen
- Thermometer moet boven een grasmat hangen
- Het deurtje vd thermometerhut moet openen in noordelijke richting
Soorten thermometers
- Alcoholthermometer: alcohol zet uit bij warmte/ trekt samen bij koude het
capillair stijgt/daalt ook
- Digitale thermometer: in de punt zit een sensor die een elektrische weerstand heeft
en die reageert dan op de verandering vd temperatuur
- Kwikthermometer: bij warmte zet het kwik uit en stijgt het
Factoren die temperatuur beïnvloeden
- De zon: de zon geeft ook warmte en energie af die hebben invloed op de
temperatuur (de warmtestralen zijn belangrijker dan het invallend licht)
- De breedtegraad waarop je bevindt: aan de polen is het kouder dan aan de evenaar
minder energieoverdracht aan de polen dus kouder
- Nabijheid van water (zeeën/oceanen): water is in staat om grote hoeveelheden
warmte op te slaan en die later weer af te geven
- Bodemsoorten: zand
- Reliëf
- Plantengroei
Verschillende weerselementen
- Temperatuur: graden Celcius (°C)
- Wind: Beaufort (Bft)
- Neerslag: millimeter (mm)
- Luchtdruk: Hectopascal (hPa)
, Luchtdruk
Barometer: De barometer meet die luchtdruk, die aan veranderingen onderhevig is. Als de
luchtdruk daalt, "zakt" de barometer en zal het weer slechter worden. Als hij stijgt, kunnen
we beter weer verwachten
Isobaren= lijnen die verbonden zijn met elkaar als er eenzelfde luchtdruk is. Hoe dichter de
isobaren bij elkaar liggen, hoe groter de drukverschillen en hoe meer wind.
Hoge/lagedrukgebieden
Bij warm weer stijgt de lucht naar boven. De aardoppervlakte wordt dan een
lagedrukgebied. De lucht blijft zweven in de lucht en verplaatst zich. Door de koude wordt de
lucht kouder en zal de lucht dalen. Op de plek waar het daalt is er dan veel lucht, de druk
verhoogt, en daar is het een hogedrukgebied. De grote hoeveelheid lucht wil we wegwerken
door wind. Wind verplaatst zich altijd van H naar L. De lucht van het hogedrukgebied draait
in wijzerzin en verplaatst zo alle lucht (wolken -> regen) naar het lagedrukgebied. Hierdoor
regent het vaak in L, omdat alle wolken naar het lagedrukgebied verplaatst worden.
Algemene luchtcirculatie
Passaatwinden= De winden die de meeste tijd van het jaar tussen 30° NB/ZB en 0° waaien
noemen we passaten. De lucht stijgt op de evenaar en buigt af naar het noorden. Daar daalt
de lucht dan weer (afgekoeld) en is het een hogedrukgebied. De wind waait de lucht dan van
oost naar west. Zij komen het hele jaar door uit dezelfde richting.
Westenwinden= De winden tussen 30° en 60° NB/ZB. De lucht stijgt aan de 60°,
lagedrukgebied, en daalt aan 30°, een hogedrukgebied. De warme wind gaat dan van west
naar oost. Deze wind botst tegen de koude wind van de polen winden.
Polen winden= de wind die stijgt aan 60° en daalt aan 90°, daar waait de wind van oost naar
west
Wind
Anemometer: bepalen van de windsnelheid. Wanneer het waait vangen de halve bollen
wind, hierdoor begint de as van de anemometer te tollen. De anemometer telt dan het
aantal draaiingen over een bepaalde tijd. Die waarde kan je dan omzetten naar de snelheid
van de wind.
De schaal van Beaufort
Wordt gebruikt om de windsnelheden op te delen in verschillende klassen
Naamverklaring vd wind:
Een noorderwind is een wind die afkomstig is van het noorden en naar het zuiden zal
waaien. eigenschappen: meestal koud