Laura Vandesompele Academiejaar 2017 – 2018
Master bedrijfskunde
1
,HOOFDSTUK 3: VERSCHILLENANALYSE (ANALYSIS OF VARIANCE)
1. Terminologie
Doelstelling: Op bedrijfseconomisch zinvolle wijze verschil analyseren tussen gerealiseerde
resultaten (opbrengsten en kosten) en gebudgetteerde resultaten.
1 techniek wordt doorheen dit onderdeel telkens toegepast:
A: Actuele waarde van de opbrengst of kost
A-B B: Gebudgeteerde waarde van de opbrengst of kost
Het verschil tussen beide kan aan verschillende factoren toe te wijzen zijn. In dit onderdeel
gaan we het verschil telkens opsplitsen in delen die elk een verschillende
bedrijfseconomische waarde hebben.
Voorbeeld
Ø A-C + C- B
o A- C bepaalde interpretatie (vb. verantwoordelijkheid
inkoopverantwoordelijke)
o C-B bepaalde interpretatie (vb. verantwoordelijkheid.. )
Ø Zo kan je verder gaan: A-C + C – D + D – B
o Verschillende interpretatie
Essentie: we vertrekken altijd van het geactualiseerde resultaat en het gebudgetteerde.
Het verschil tussen vaste en variabele kosten is hier essentieel, alsook het verschil tussen
directe en indirecte kosten (meer gesofisticeerde varianten)
Het onderscheid tussen vaste en variabele kosten leidt ook tot het concept “flexibel budget”:
* Voorbeeld: we budgetteren het volgende kostenniveau (B = gebudgetteerde
bedragen/hoeveelheden)
FB + vB . Q B
Het flexibel budget is het budget is het budget dat men zou bekomen hebben indien men in
bovenstaande formule met de actuele hoeveelheid A zou rekening gehouden hebben, en
niet met de gebudgetteerde hoeveelheid QB
F B + vB . Q A
* Op analoge manier kunnen we een flexibel opbrengstenbudget berekenen:
PB . Q A
2
, 2. Opbrengstverschillen
2.1. Opbrengstverschillen voor één product
Opbrengsten: P . Q
Gebudgetteerde omzet: Pb . Qb
Gerealiseerde omzet: PA . QA
PA .QA - PB. QB ?
è Hoe komt het dat er een verschil is tussen
= statisch budgetverschil
§ Een positieve waarde is hierbij gunstig: aan te duiden met de F van Favourable
§ Een negatieve waarde is ongunstig: aan te duiden met de U van Unfavourable
Indien we dan het flexibele opbrengstenbudget (PB QA) in mindering brengen en terug
bijtellen, kunnen we bovenstaande formule opsplitsen in twee termen:
(PA – PB) . QA = flexibel budgetverschil
PB (QA – QB) = verkoopsvolumeverschil
Dit wil zeggen dat het verschil tussen gerealiseerd en gebudgetteerd afhankelijk is van twee
zaken:
• De prijs die we gebudgetteerd hebben klopt niet met de prijs die we gerealiseerd
hebben
• De hoeveelheid die we gebudgetteerd hebben klopt niet met de hoeveelheid die
we gerealiseerd hebben
Het flexibel budgetverschil: (PA – PB) . QA
= Wat zou het budget zijn indien we rekening houden met de juiste, reële, effectief
gerealiseerde hoeveelheid die we verkocht hebben?
OF: wat is het effect van het feit dat we de prijs verkeerd gebudgetteerd hebben?
= het flexibel budget: het budget wordt aangepast aan de reële hoeveelheid PB . QA
Het verkoopsvolumeverschil: PB (QA – QB)
= Wat zou de hoeveelheid zijn indien we rekening houden met de reële, effectief
gerealiseerde prijs?
OF: wat is het effect van het feit dat we de hoeveelheid verkeerd gebudgetteerd is?
Indien we beide formules uitwerken (distributie):
PA .QA - PB . QA + PB . QA – PB . QB
Flexibel budgetverschil
Verkoopsvolumeverschil
3