Genetica
Inleiding
Lichaam/plant = cellen → basiseenheid van het leven
Eurakyoot en prokaryoot
Eukaryoot Prokaryoot
• Cellen hebben een celkern • Cel zonder celkern
• Cellen hebben interne membranen • DNA los in cytoplasma
• Mitochondria • Zeer klein
• Golgiapparaat →Bacteriënen de archaebacteriën
• Chloroplasten
→Planten, dieren, schimmels
Celdifferentiatie = uitschakelen van bepaalde genen
1
,Condensatie DNA
Waarom
• DNA condenseren? = stabiliteit en de lengte is anders te groot
Waar vind mn DNA terug
• Celkern
• Mitochondria
• Chloroplasten
Wat is dan een virus
• Geen organisme
• Een hoeveelheid erfelijk materiaal (RNA of DNA)
• Een omhulsel van eiwit.
• Soms: een enveloppe, een membraan en glycoproteïnen
Chromatide
• wat
o In de kern
o Een kluwen van draden
o Kleurt sterk aan
o Combinatie van DNA en eiwitten
• Bestaat uit
o Eiwitten
▪ 50% histonen
▪ 50% niet-histonchromosoomeiwitten
o DNA
o Beetje RNA
Histonen
• wat
o Kleine positief geladen eiwitten
o Binden met het negatief geladen DNA
• Rol
o Structureel = zoals een skelet: histon= bobijntje; DNA = garen
o Regulatorisch= met een functie
Niet-histonchromosoomeiwitten
• Wat
o Diverse groep eiwitten waarvan men de functie minder goed kent
• Rol
o Structureel
o Regulatorisch
▪ Oa. helpen bij de duplicatie van chromosomen en
condenseren/decondenseren van chromosomen
2
, Stappenplan condensatie
1:Nucleosoom
• DNA + 8 histonmoleculen
• Tussen individuele nucleosomen = stukje ongebonden DNA over
2:Chromatosoom
• Nucleosoom+ H1 histon=> chromatosoom
• nucleosomen door histoneiwit aan elkaar geklikt.
• Deze streng gaat vervolgens om zichzelf winden
• Euchromatine
o Soort van chromatine, het is helemaal ontrold zodat enzymen voor transcriptie erbij
kunnen
3:Chromosoom
• Door verdere condensatie met structurele chromosomale proteïnen
krijgt men uiteindelijk het chromosoom
• Zusterchromatide heeft een diameter van 700 nm
• Hoe ziet het eruit
o Chromosoom 19
o Bevat banden
o Bevat locus van de genen op de chromosomen
o Dit chromosoom heeft 2 armen
▪ Q arm
▪ P arm
• Homoloog chromosomenpaar
o Een gekregen langs moeders kant en een langs vaders kant
o Een gen ligt op een bepaalde locus
o Op de 2 chromosomen ziet men genen liggen
▪ de genen liggen op dezelfde locus op hetzelfde chromosoom
• allelen
o een variant van een gen
o blauwe ogen en bruine ogen zijn varianten van oogkleur
o Gelijke allelen noemt men homozygoot. Vb rr, PP, AA, bb
o Verschillende allelen noemt men heterozygoot. Vb Cc, Hh
• Doel samenplakken tot chromosoom
o Compacte vorm → DNA past in een cel
o Enige manier om DNA efficiënt door te geven tijdens de celdeling
o Goede organisatie voor elke aparte DNA dubbelstreng
4: (zuster) chromatide
• Tijdens de celdeling: 2 zusterchromatiden verbonden door een centromeer (2)
• Na splitsing worden de 2 zusterchromatiden2 chromosomen die verdeeld worden
over de twee dochtercellen
• figuur
o 1: telomeer
o 2: centromeer
o 3: p-arm
o 4: q-arm
3
Inleiding
Lichaam/plant = cellen → basiseenheid van het leven
Eurakyoot en prokaryoot
Eukaryoot Prokaryoot
• Cellen hebben een celkern • Cel zonder celkern
• Cellen hebben interne membranen • DNA los in cytoplasma
• Mitochondria • Zeer klein
• Golgiapparaat →Bacteriënen de archaebacteriën
• Chloroplasten
→Planten, dieren, schimmels
Celdifferentiatie = uitschakelen van bepaalde genen
1
,Condensatie DNA
Waarom
• DNA condenseren? = stabiliteit en de lengte is anders te groot
Waar vind mn DNA terug
• Celkern
• Mitochondria
• Chloroplasten
Wat is dan een virus
• Geen organisme
• Een hoeveelheid erfelijk materiaal (RNA of DNA)
• Een omhulsel van eiwit.
• Soms: een enveloppe, een membraan en glycoproteïnen
Chromatide
• wat
o In de kern
o Een kluwen van draden
o Kleurt sterk aan
o Combinatie van DNA en eiwitten
• Bestaat uit
o Eiwitten
▪ 50% histonen
▪ 50% niet-histonchromosoomeiwitten
o DNA
o Beetje RNA
Histonen
• wat
o Kleine positief geladen eiwitten
o Binden met het negatief geladen DNA
• Rol
o Structureel = zoals een skelet: histon= bobijntje; DNA = garen
o Regulatorisch= met een functie
Niet-histonchromosoomeiwitten
• Wat
o Diverse groep eiwitten waarvan men de functie minder goed kent
• Rol
o Structureel
o Regulatorisch
▪ Oa. helpen bij de duplicatie van chromosomen en
condenseren/decondenseren van chromosomen
2
, Stappenplan condensatie
1:Nucleosoom
• DNA + 8 histonmoleculen
• Tussen individuele nucleosomen = stukje ongebonden DNA over
2:Chromatosoom
• Nucleosoom+ H1 histon=> chromatosoom
• nucleosomen door histoneiwit aan elkaar geklikt.
• Deze streng gaat vervolgens om zichzelf winden
• Euchromatine
o Soort van chromatine, het is helemaal ontrold zodat enzymen voor transcriptie erbij
kunnen
3:Chromosoom
• Door verdere condensatie met structurele chromosomale proteïnen
krijgt men uiteindelijk het chromosoom
• Zusterchromatide heeft een diameter van 700 nm
• Hoe ziet het eruit
o Chromosoom 19
o Bevat banden
o Bevat locus van de genen op de chromosomen
o Dit chromosoom heeft 2 armen
▪ Q arm
▪ P arm
• Homoloog chromosomenpaar
o Een gekregen langs moeders kant en een langs vaders kant
o Een gen ligt op een bepaalde locus
o Op de 2 chromosomen ziet men genen liggen
▪ de genen liggen op dezelfde locus op hetzelfde chromosoom
• allelen
o een variant van een gen
o blauwe ogen en bruine ogen zijn varianten van oogkleur
o Gelijke allelen noemt men homozygoot. Vb rr, PP, AA, bb
o Verschillende allelen noemt men heterozygoot. Vb Cc, Hh
• Doel samenplakken tot chromosoom
o Compacte vorm → DNA past in een cel
o Enige manier om DNA efficiënt door te geven tijdens de celdeling
o Goede organisatie voor elke aparte DNA dubbelstreng
4: (zuster) chromatide
• Tijdens de celdeling: 2 zusterchromatiden verbonden door een centromeer (2)
• Na splitsing worden de 2 zusterchromatiden2 chromosomen die verdeeld worden
over de twee dochtercellen
• figuur
o 1: telomeer
o 2: centromeer
o 3: p-arm
o 4: q-arm
3