Hoofdstuk 5: Woordenschatverwerving
Woordenschatkennis
Breedte: de aantal woorden die we kennen
Diepte: de associaties die we hebben met woorden en de hoeveelheid informatie die
we kunnen geven over de woorden woordweb
Expliciete woordenschatverwerving
Kls hebben woorden nodig om actief of passief te kunnen deelnemen aan gesprekken
Niet elke kleuter heeft een even grote of rijke woordenschat
Diepte van de woordenschat is een belangrijke voorspeller voor begrijpend luisteren
en lezen
Meer woorden kennen en diepere kennis over die woorden minder tijd nodig om
na te denken over woorden en gemakkelijker een opdracht of verhaal begrijpen en
hier meer kennis uit opdoen
3 tips voor expliciete aandacht woordenschat in de kleuterklas: (zie apart document)
1. Hou rekening met 6 krachtige adviezen
1) Rijke leeromgeving (je lokaal)
2) Bied woorden aan in verschillende contexten en herhaal!
3) Benoem verschillende aspecten van een woord
- Bv: spreek niet alleen over het ei, maar ook over de schaal, het eiwit, de
dooier…
- Selecteer functionele woorden:
o Kernwoord?
o Relevant voor kinderen?
o Betekenisrelatie met andere woorden?
o Vaste combinatie met andere woorden?
4) Bied woorden aan in een sociale, interactieve context
- Bv: paardrijden met piet, paardje in galop
5) Maak relaties tussen woorden zichtbaar
- Woordentrap: ideaal om kleine betekenisverschillen duidelijk te maken
- Beeldwoordenveld: voorkennis oproepen bij de kls kunnen hun kennis
over een onderwerp gemakkelijker uitbreiden door nieuwe woorden aan
de bestaande woorden te koppelen
- Woordenparaplu: werk van boven naar beneden; van koepelterm naar
losse begrippen
- Aanschouwelijkheidsprincipe
6) Doe hardopdenkend leerstrategieën voor
Hoe leren baby’s woorden? 3 uitgangspunten:
1) Labelen = betekenistoekenning is contextgebonden (bv: bal is enkel deze zachte
bal)
2) Categoriseren = verschillende voorwerpen, verschillende contexten
betekenisuitbreiding (bv: bal is verschillende voorwerpen: kerstbal, pingpongbal,
stuiterbal…)
3) Netwerkopbouw = relaties en verbanden ontdekken tussen woorden (bv: bal is
gooien, rollen, hard, zacht, pijn…)
Woordenschatkennis
Breedte: de aantal woorden die we kennen
Diepte: de associaties die we hebben met woorden en de hoeveelheid informatie die
we kunnen geven over de woorden woordweb
Expliciete woordenschatverwerving
Kls hebben woorden nodig om actief of passief te kunnen deelnemen aan gesprekken
Niet elke kleuter heeft een even grote of rijke woordenschat
Diepte van de woordenschat is een belangrijke voorspeller voor begrijpend luisteren
en lezen
Meer woorden kennen en diepere kennis over die woorden minder tijd nodig om
na te denken over woorden en gemakkelijker een opdracht of verhaal begrijpen en
hier meer kennis uit opdoen
3 tips voor expliciete aandacht woordenschat in de kleuterklas: (zie apart document)
1. Hou rekening met 6 krachtige adviezen
1) Rijke leeromgeving (je lokaal)
2) Bied woorden aan in verschillende contexten en herhaal!
3) Benoem verschillende aspecten van een woord
- Bv: spreek niet alleen over het ei, maar ook over de schaal, het eiwit, de
dooier…
- Selecteer functionele woorden:
o Kernwoord?
o Relevant voor kinderen?
o Betekenisrelatie met andere woorden?
o Vaste combinatie met andere woorden?
4) Bied woorden aan in een sociale, interactieve context
- Bv: paardrijden met piet, paardje in galop
5) Maak relaties tussen woorden zichtbaar
- Woordentrap: ideaal om kleine betekenisverschillen duidelijk te maken
- Beeldwoordenveld: voorkennis oproepen bij de kls kunnen hun kennis
over een onderwerp gemakkelijker uitbreiden door nieuwe woorden aan
de bestaande woorden te koppelen
- Woordenparaplu: werk van boven naar beneden; van koepelterm naar
losse begrippen
- Aanschouwelijkheidsprincipe
6) Doe hardopdenkend leerstrategieën voor
Hoe leren baby’s woorden? 3 uitgangspunten:
1) Labelen = betekenistoekenning is contextgebonden (bv: bal is enkel deze zachte
bal)
2) Categoriseren = verschillende voorwerpen, verschillende contexten
betekenisuitbreiding (bv: bal is verschillende voorwerpen: kerstbal, pingpongbal,
stuiterbal…)
3) Netwerkopbouw = relaties en verbanden ontdekken tussen woorden (bv: bal is
gooien, rollen, hard, zacht, pijn…)