Hoofdstuk 1: Inleiding en werken met SPSS
1. Meetniveau bepalen
Nominaal: onderscheidbare categorieën, laagste niveau, kan je het minste mee
doen, zijn discrete waarden, kwalitatieve gegevens (geslacht)
Ordinaal: logische ordening mogelijk, discrete waarden, kwalitatieve gegevens
(opleidingsniveau: eerst kleuterschool lagere school …)
Interval: willekeurig nulpunt, kwantitatieve gegevens (temperatuur in °C, IQ)
Ratio: absoluut nulpunt, kwantitatieve gegevens (leeftijd, temperatuur in Kelvin)
IN SPSS WORDT ER GEEN VERSCHIL GEMAAKT TUSSEN INTERVAL EN RATIO kiezen voor
scale
Meetniveau bepalen belangrijk want dit bepaalt de verwerking van de gegevens
Altijd het hoogst mogelijke niveau kiezen -> zo kunnen we er zo veel mogelijk
informatie uit halen
2. Parametrisch < -- > niet-parametrisch
Als we het niveau weten kunnen we iets zeggen over parametrisch of niet-
parametrisch
Nominaal/ordinaal: niet-parametrisch
Vb: enquete geslacht en roken of niet roken beide zijn nominale gegevens en dus
kunnen ze nooit normaal verdeeld zijn niet-parametrisch testen
Interval/ratio: parametrisch op voorwaarde dat de gegevens normaal verdeeld zijn
Vb: gewicht van iedere student ratio niveau als ze normaal verdeeld zijn
parametrisch testen (gemiddelde lichaamsgewicht mannen en vrouwen vergelijken)
We testen niet-parametrisch als:
Nominaal/ ordinale gegevens
Bij ratio/ interval als de steekproef kleiner is dan 10
Bij steekproef tussen de 10 en 30 Kolmogorov-Smirnov test om te zien of
er een normale verdeling is als dit niet zo is niet-parametrisch testen
We testen parametrisch als:
Steekproef groter of gelijk is aan 30 -> scale niveau
, Hoofdstuk 1: Inleiding en werken met SPSS
De steekproef tussen de 10 en 30 ligt en de Kolmogorov smirnov test een
normale verdeling laat zien
ALS JE PARAMETRISCH MAG TESTEN IS HET OOK VERPLICHT MEER POWER EN ANDERS
FOUTE CONCLUSIES
3. Niet-gepaard (onafhankelijk) < -- > gepaard (afhankelijk)
Gepaard: twee of meerdere metingen bij dezelfde persoon (bv links en rechts)
Matched samples: gepaard maar niet bij exact dezelfde persoon gemeten
Niet-gepaard: aparte, onafhankelijke groepen -> bv normale groep met controle
groep
4. Toetsen van hypothesen
Altijd uitgaan van een standaard = nulhypothese
Tegengestelde = alternatieve hypothese
Nulhypothese is altijd het uitgangspunt is deze waar of niet waar
Aanvaarden of verwerpen van nulhypothese: verwerpen wilt dus automatisch
zeggen dat de alternatieve hypothese klopt
3 manieren om de hypothese te testen
Testen met overschrijdingskans: significantie α = 0,05 of 5%
o P > α nulhypothese aanvaarden
o P < α nulhypothese verwerpen
Testen met kritieke waarden
Testen met betrouwbaarheidsintervallen
4 mogelijkheden:
H0 aanvaarden terwijl ze waar is: juiste beslissing (kans = 1-α, noemt men de
betrouwbaarheid)
H0 aanvaarden terwijl ze niet waar is: type II fout (kans = β)
H0 verwerpen terwijl ze waar is: type I fout (kans = α, noemt men de
significantie)
H0 verwerpen terwijl ze fout is: juiste beslissing (kans = 1-β, noemt men het
onderscheidingsvermogen of power, deze moet boven de 80% liggen)
Linkse curve is de
nulhypothese:
1-α= oppervlakte tot
aan de kritieke waarde
(de
betrouwbaarheid), α= opp. voorbij de kritieke waarde (type I fout) (α= 5%, 1-α= 95%)
Voor een grotere betrouwbaarheid dus kleinere α kiezen
1. Meetniveau bepalen
Nominaal: onderscheidbare categorieën, laagste niveau, kan je het minste mee
doen, zijn discrete waarden, kwalitatieve gegevens (geslacht)
Ordinaal: logische ordening mogelijk, discrete waarden, kwalitatieve gegevens
(opleidingsniveau: eerst kleuterschool lagere school …)
Interval: willekeurig nulpunt, kwantitatieve gegevens (temperatuur in °C, IQ)
Ratio: absoluut nulpunt, kwantitatieve gegevens (leeftijd, temperatuur in Kelvin)
IN SPSS WORDT ER GEEN VERSCHIL GEMAAKT TUSSEN INTERVAL EN RATIO kiezen voor
scale
Meetniveau bepalen belangrijk want dit bepaalt de verwerking van de gegevens
Altijd het hoogst mogelijke niveau kiezen -> zo kunnen we er zo veel mogelijk
informatie uit halen
2. Parametrisch < -- > niet-parametrisch
Als we het niveau weten kunnen we iets zeggen over parametrisch of niet-
parametrisch
Nominaal/ordinaal: niet-parametrisch
Vb: enquete geslacht en roken of niet roken beide zijn nominale gegevens en dus
kunnen ze nooit normaal verdeeld zijn niet-parametrisch testen
Interval/ratio: parametrisch op voorwaarde dat de gegevens normaal verdeeld zijn
Vb: gewicht van iedere student ratio niveau als ze normaal verdeeld zijn
parametrisch testen (gemiddelde lichaamsgewicht mannen en vrouwen vergelijken)
We testen niet-parametrisch als:
Nominaal/ ordinale gegevens
Bij ratio/ interval als de steekproef kleiner is dan 10
Bij steekproef tussen de 10 en 30 Kolmogorov-Smirnov test om te zien of
er een normale verdeling is als dit niet zo is niet-parametrisch testen
We testen parametrisch als:
Steekproef groter of gelijk is aan 30 -> scale niveau
, Hoofdstuk 1: Inleiding en werken met SPSS
De steekproef tussen de 10 en 30 ligt en de Kolmogorov smirnov test een
normale verdeling laat zien
ALS JE PARAMETRISCH MAG TESTEN IS HET OOK VERPLICHT MEER POWER EN ANDERS
FOUTE CONCLUSIES
3. Niet-gepaard (onafhankelijk) < -- > gepaard (afhankelijk)
Gepaard: twee of meerdere metingen bij dezelfde persoon (bv links en rechts)
Matched samples: gepaard maar niet bij exact dezelfde persoon gemeten
Niet-gepaard: aparte, onafhankelijke groepen -> bv normale groep met controle
groep
4. Toetsen van hypothesen
Altijd uitgaan van een standaard = nulhypothese
Tegengestelde = alternatieve hypothese
Nulhypothese is altijd het uitgangspunt is deze waar of niet waar
Aanvaarden of verwerpen van nulhypothese: verwerpen wilt dus automatisch
zeggen dat de alternatieve hypothese klopt
3 manieren om de hypothese te testen
Testen met overschrijdingskans: significantie α = 0,05 of 5%
o P > α nulhypothese aanvaarden
o P < α nulhypothese verwerpen
Testen met kritieke waarden
Testen met betrouwbaarheidsintervallen
4 mogelijkheden:
H0 aanvaarden terwijl ze waar is: juiste beslissing (kans = 1-α, noemt men de
betrouwbaarheid)
H0 aanvaarden terwijl ze niet waar is: type II fout (kans = β)
H0 verwerpen terwijl ze waar is: type I fout (kans = α, noemt men de
significantie)
H0 verwerpen terwijl ze fout is: juiste beslissing (kans = 1-β, noemt men het
onderscheidingsvermogen of power, deze moet boven de 80% liggen)
Linkse curve is de
nulhypothese:
1-α= oppervlakte tot
aan de kritieke waarde
(de
betrouwbaarheid), α= opp. voorbij de kritieke waarde (type I fout) (α= 5%, 1-α= 95%)
Voor een grotere betrouwbaarheid dus kleinere α kiezen