HOOFDSTUK 1: KENMERKEN VAN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK IN DE
BEDRIJFSECONOMIE
1. Wat levert wetenschappelijk onderzoek op?
1.1. Pragmatische invalshoek
- Belang van de wetenschap voor de manager:
-> oplossen van dagelijkse problemen wordt verrijkt met kennis
= o.b.v. wetenschappelijk onderzoek kunnen ze betere keuzes maken
= vb. welke opleiding organiseren voor werknemers?
= vb. kan ik de deur van mijn winkel dichtlaten om energie te besparen?
-> oplossen van grote (risicovolle) problemen wordt versterkt met kennis
= vb. wat zijn de voor- en nadelen van diversifiëren (extra varianten van mijn product
fabriceren)?
→ te weinig: minder marktaandeel, minder winst
→ te veel: veel kosten, winstverlies
-> manager moet goed en slecht onderzoek kunnen onderscheiden
= als je er als manager niets van kunt, dan ben je helemaal afhankelijk van derden
= belangrijk dat je kan meedenken maar management kan wel hulp vragen van experten
= kent de grote lijnen van de literatuur, de technieken die tot aanvaardbare kennis leiden
= niet enkel zwart-wit: grijze zones bestaan ook
-> een manager kan dus beter meedenken met de onderzoekers en hen bijsturen waar nodig
= vb. toekomstige trends en opportuniteiten laten onderzoeken
-> academische en onderzoekende houding maakt manager bewust van alternatieve verklaringen voor
een bepaald fenomeen en haar (intuïtieve, vaak foute) verklaring
= alternatieve verklaring = een andere mogelijke oorzaak voor een bepaald fenomeen
= geen tunnelvisie, niet zomaar verder bouwen op wat je al hebt
= logische strategieën om het probleem op te lossen kunnen helemaal verschillend zijn aan de
effectieve strategie
= vb. verkoop daalt: intuïtieve verklaring = goedkope concurrenten
alternatieve verklaring = verouderd product (impliceert verschillende strategieën)
-> academische houding maakt manager bewust van de complexiteit van de verklaring
= er kunnen zich onvermoede interacties voordoen tussen causale factoren
= vb. prijspromoties leiden tot verhoogde verkoop, maar ze kunnen bij sommige segmenten tot
verminderde kooplust leiden omdat lage prijzen lage kwaliteit suggereren: als je de interactie
niet onderzoekt mis je dat
= niet elke bevinding kan veralgemeend worden naar de gehele populatie, naar andere tijden, naar
andere contexten
= belangrijk om de doelgroep en omgevingsfactoren te kennen
= veel remmende factoren
, - Belang van de wetenschap voor het bedrijf/organisatie:
-> kostenbesparend: wetenschap kan kostenbesparende methodes vinden
= verkeerde verklaring kan veel geld kosten (bv. omgekeerde causaliteit)
vb. adverteren → verkoopcijfers
= gebrek aan procesverklaring kan de efficiëntie verminderen (als we niet goed weten
hoe het proces verloopt)
vb. adverteren → positieve houding → verkoop
alternatieve verklaring: adverteren → aandacht → verkoop
= dit kan misschien veel goedkoper verwezenlijkt worden door publiciteit uit te lokken
-> probleemdetectie
= vb. promotie → verkoop t1 stijgt maar t2 daalt (stockage)
-> opportuniteitsdetectie
= het vaststellen dat verkoop beter gaat met bepaalde technieken of bepaalde groepen
- Belang van de wetenschap voor de economie en maatschappij:
-> technologische vooruitgang
-> maatschappelijke vooruitgang
= groeiend besef dat gedragswetenschappen (incl. bedrijfseconomie) relevant zijn
= om welvaart en welzijn te verhogen
vb. het gevolg van de financiële crisis in 2008 en de pandemie op consumptie
= om technologieën aanvaardbaar te maken
vb. technologie om ouderen langer autonomie te gunnen
= om gedragsverandering teweeg te brengen
vb. BIVV campagne: promotie van safe driving
-> de bedrijfseconomie gaat zich meer en meer inzetten voor het algemeen welzijn
= de maatschappelijke context wordt belangrijker (= indirect gevolg van wetenschap)
1.2. Wetenschapsfilosofische invalshoek:
= het ontstaan van de gangbare opvatting
Wetenschap is geleidelijk ontstaan (continue evolutie) en kende 3 grote fases van evolutie:
-> Logisch empirisme en probabilistische confirmatie (= eerste pogingen om het te definiëren en te bepalen)
-> Eliminatie en falsificatie
-> Descriptieve wetenschapsfilosofie (= proberen te begrijpen hoe het werkt als sociaal geheel)
- Logisch empirisme en probabilistische confirmatie:
-> logisch empirisme: Carnap
= inzicht dat wetenschap enkel slaat op de bevindingen en methodes, niet op de ontdekking
= het proces van de ontdekking en hypotheseformulering is niet logisch-wetenschappelijk, enkel de
confirmatiemethode is logisch wetenschappelijk
= observeren wat er gebeurt en dit stuk gaan we logisch maken
= iets wordt wetenschappelijk als het gesteund wordt door empirische bevindingen
° deductief: theorie -> evidentie -> confirmeren
° theorie leidt tot voorspellingen: evidentie ondersteunt de theorie
, = 2 problemen
1) Er kan altijd niet-consistente evidentie gevonden worden in de toekomst: misschien heeft
men vergeten bepaalde bewijzen te bekijken en ontdekt men in de toekomst dat de theorie
dus toch niet opgaat
vb. “zwanen zijn wit”: het kan dat we de niet-witte zwanen nog niet geobserveerd hebben
2) Irrelevante aspecten van de theorie worden evengoed bevestigd door de evidentie
-> we zien iets dat consistent is dus aanvaarden we de hele theorie = fout
-> een theorie is complex (meer dan 1 stelling): als heel de theorie is aanvaard kan men
ook foute stellingen in de theorie aanvaarden
-> vb. appreciatie verhoogt productiviteit van de werknemer omwille van de ervaring
gewaardeerd te worden”: als je dan evidentie vindt dat er een verband is, dan kan
dit ook komen omwille van andere redenen dan de ervaring gewaardeerd te worden
= conclusie: er zijn alternatieve verklaringen mogelijk dus confirmerende evidentie is nooit sluitend
-> probabilistische confirmatie: Bayes
= evidentie is niet conclusief, maar de observaties bieden wel informatie
° je krijgt dan meer en meer evidentie dat het klopt
° hypothese is waar: grotere kans om de evidentie te observeren
° evidentie neemt toe: dan kan je zeggen de evidentie confirmeert de hypothese
= als P(E)/H=1 > P(E)/H=0 dan confirmeert E (evidentie) H (hypothese)
= E verhoogt de plausibiliteit van H
= gebaseerd op confirmeren van hypothese
= systematisch en precies
= vb. bij elke observatie dat transparante regels de accuraatheid van de boekhouding verhogen,
wordt deze hypothese meer plausibel
= 3 problemen:
1) De probabiliteiten van de theorieën en van de evidentie gegeven de theorieën zijn niet bekend
vb. men kan niet zeggen dat het met 98% zekerheid is
2) Subjectieve prior probabilities kunnen zo gebiased zijn, dat er ‘te veel’ evidentie nodig is
vooraleer de juiste theorie het pleit wint want het kan lang duren voor een theorie als waar
wordt bekeken
vb. thuiswerk leidt tot lagere productiviteit
vb. iedereen dacht dat de aarde plat as, het heeft zeer lang geduurd voordat mensen
begonnen te geloven dat de aarde rond is
3) Wetenschappers redeneren niet in termen van probabiliteit van theorieën (tenzij bij
statistiek), maar vinden theorieën juist of fout
= implicatie: het belang van evidentie mag niet gevoelig zijn voor subjectieve bias: het moet objectief
zijn
= wetenschappers denken niet in waarschijnlijkheid: theorie is 60% juist: juist of fout
vb. alle zwanen zijn wit: ga actief op zoek naar 1 niet-witte zwaan
-> hoe moeilijker het tegenbewijs, hoe meer vertrouwen in de theorie.
, - Eliminatie en falsificatie volgens Popper:
-> wetenschappers moeten niet confirmeren (evidentie voor), maar verwerpen (evidentie tegen)
= wetenschap is een groep van stellingen die we kunnen falsifiëren
-> falsificatie
= rivaliserende hypotheses ontwikkelen (alternatieve verklaringen)
= ontwikkel testen om ze tegen elkaar af te toetsen
= elimineer de hypotheses waar geen evidentie voor is (hypothese faalt)
= hypothese die overblijft is de ware hypothese
-> veronderstelt het bestaan van rivaliserende theorieën
-> door eliminatie eindigt de onderzoeksgemeenschap met de beste theorie
-> Popper: de winnaar is altijd voorlopig en tentatief
-> belangrijk en invloedrijk inzicht tot op de dag van vandaag: goede wetenschappelijke theorieën
moeten verwerpbaar zijn door evidentie
-> 3 problemen:
1) Logisch: wat als de ware hypothese niet bij de rivaliserende hypotheses zit?
= want dan is de ware theorie die je uitkomt toch een foute theorie
2) Praktisch: de overblijvende theorieën krijgen heel veel krediet
= op de theorie die overblijft wordt verder gebouwd, ook voor praktische implicaties
= mensen geloven de theorie want veel testen weerstaan
3) Filosofisch: tegenevidentie is ambigu, tegenevidentie kan te wijten zijn aan een foute theorie,
maar ook aan foute hulpassumpties, foute meldingen, …
heel veel buffer tegen verwerping
falsificatie is dus evenmin conclusief
- Falsificatie:
-> vb. ‘als aarde beweegt rond de zon, dan moeten de sterren ook veranderen van plaats’
= observatie in de 16e eeuw was dat de sterren bleven staan
= dit kon pas in de 19e eeuw fijn genoeg gemeten worden
= Galileo beweerde dat de sterren te ver stonden om het effect te zien
° Hulpassumptie bij theorie 1 (aarde staat stil) is dat de sterren dichter staan
° Hulpassumptie bij theorie 2 (aarde beweegt) is dat de sterren veraf staan
=> Falsificatie is een zwakke scheidsrechter
-> vb. ‘het nemen van beslissingen steunt op een gelimiteerde mentale bron, die uitputbaar is (‘ego
depletion’, Baumeister)’, ook bedrijfsrelevante beslissingen steunen op deze bron
(impulsaankopen weerstaan, verleiding om de rekeningen mooier voor te stellen weerstaan,
gefocust werken, …)
-> er is veel confirmerende evidentie verzameld, maar tegensprekelijke evidentie geraakt moeilijk
gepubliceerd
-> nieuwe massale pogingen om te repliceren mislukken, maar de auteurs houden vol en gebruiken
hulpassumpties
-> ondertussen is de theorie al toegepast in de praktijk (limonade geven bij testen, moeilijkheid
inbouwen bij beslissingen om impulsen uit te lokken, rustperiodes inbouwen…)
-> vandaag is de theorie niet meer gangbaar, maar er zijn praktijkimplicaties uit afgeleid
BEDRIJFSECONOMIE
1. Wat levert wetenschappelijk onderzoek op?
1.1. Pragmatische invalshoek
- Belang van de wetenschap voor de manager:
-> oplossen van dagelijkse problemen wordt verrijkt met kennis
= o.b.v. wetenschappelijk onderzoek kunnen ze betere keuzes maken
= vb. welke opleiding organiseren voor werknemers?
= vb. kan ik de deur van mijn winkel dichtlaten om energie te besparen?
-> oplossen van grote (risicovolle) problemen wordt versterkt met kennis
= vb. wat zijn de voor- en nadelen van diversifiëren (extra varianten van mijn product
fabriceren)?
→ te weinig: minder marktaandeel, minder winst
→ te veel: veel kosten, winstverlies
-> manager moet goed en slecht onderzoek kunnen onderscheiden
= als je er als manager niets van kunt, dan ben je helemaal afhankelijk van derden
= belangrijk dat je kan meedenken maar management kan wel hulp vragen van experten
= kent de grote lijnen van de literatuur, de technieken die tot aanvaardbare kennis leiden
= niet enkel zwart-wit: grijze zones bestaan ook
-> een manager kan dus beter meedenken met de onderzoekers en hen bijsturen waar nodig
= vb. toekomstige trends en opportuniteiten laten onderzoeken
-> academische en onderzoekende houding maakt manager bewust van alternatieve verklaringen voor
een bepaald fenomeen en haar (intuïtieve, vaak foute) verklaring
= alternatieve verklaring = een andere mogelijke oorzaak voor een bepaald fenomeen
= geen tunnelvisie, niet zomaar verder bouwen op wat je al hebt
= logische strategieën om het probleem op te lossen kunnen helemaal verschillend zijn aan de
effectieve strategie
= vb. verkoop daalt: intuïtieve verklaring = goedkope concurrenten
alternatieve verklaring = verouderd product (impliceert verschillende strategieën)
-> academische houding maakt manager bewust van de complexiteit van de verklaring
= er kunnen zich onvermoede interacties voordoen tussen causale factoren
= vb. prijspromoties leiden tot verhoogde verkoop, maar ze kunnen bij sommige segmenten tot
verminderde kooplust leiden omdat lage prijzen lage kwaliteit suggereren: als je de interactie
niet onderzoekt mis je dat
= niet elke bevinding kan veralgemeend worden naar de gehele populatie, naar andere tijden, naar
andere contexten
= belangrijk om de doelgroep en omgevingsfactoren te kennen
= veel remmende factoren
, - Belang van de wetenschap voor het bedrijf/organisatie:
-> kostenbesparend: wetenschap kan kostenbesparende methodes vinden
= verkeerde verklaring kan veel geld kosten (bv. omgekeerde causaliteit)
vb. adverteren → verkoopcijfers
= gebrek aan procesverklaring kan de efficiëntie verminderen (als we niet goed weten
hoe het proces verloopt)
vb. adverteren → positieve houding → verkoop
alternatieve verklaring: adverteren → aandacht → verkoop
= dit kan misschien veel goedkoper verwezenlijkt worden door publiciteit uit te lokken
-> probleemdetectie
= vb. promotie → verkoop t1 stijgt maar t2 daalt (stockage)
-> opportuniteitsdetectie
= het vaststellen dat verkoop beter gaat met bepaalde technieken of bepaalde groepen
- Belang van de wetenschap voor de economie en maatschappij:
-> technologische vooruitgang
-> maatschappelijke vooruitgang
= groeiend besef dat gedragswetenschappen (incl. bedrijfseconomie) relevant zijn
= om welvaart en welzijn te verhogen
vb. het gevolg van de financiële crisis in 2008 en de pandemie op consumptie
= om technologieën aanvaardbaar te maken
vb. technologie om ouderen langer autonomie te gunnen
= om gedragsverandering teweeg te brengen
vb. BIVV campagne: promotie van safe driving
-> de bedrijfseconomie gaat zich meer en meer inzetten voor het algemeen welzijn
= de maatschappelijke context wordt belangrijker (= indirect gevolg van wetenschap)
1.2. Wetenschapsfilosofische invalshoek:
= het ontstaan van de gangbare opvatting
Wetenschap is geleidelijk ontstaan (continue evolutie) en kende 3 grote fases van evolutie:
-> Logisch empirisme en probabilistische confirmatie (= eerste pogingen om het te definiëren en te bepalen)
-> Eliminatie en falsificatie
-> Descriptieve wetenschapsfilosofie (= proberen te begrijpen hoe het werkt als sociaal geheel)
- Logisch empirisme en probabilistische confirmatie:
-> logisch empirisme: Carnap
= inzicht dat wetenschap enkel slaat op de bevindingen en methodes, niet op de ontdekking
= het proces van de ontdekking en hypotheseformulering is niet logisch-wetenschappelijk, enkel de
confirmatiemethode is logisch wetenschappelijk
= observeren wat er gebeurt en dit stuk gaan we logisch maken
= iets wordt wetenschappelijk als het gesteund wordt door empirische bevindingen
° deductief: theorie -> evidentie -> confirmeren
° theorie leidt tot voorspellingen: evidentie ondersteunt de theorie
, = 2 problemen
1) Er kan altijd niet-consistente evidentie gevonden worden in de toekomst: misschien heeft
men vergeten bepaalde bewijzen te bekijken en ontdekt men in de toekomst dat de theorie
dus toch niet opgaat
vb. “zwanen zijn wit”: het kan dat we de niet-witte zwanen nog niet geobserveerd hebben
2) Irrelevante aspecten van de theorie worden evengoed bevestigd door de evidentie
-> we zien iets dat consistent is dus aanvaarden we de hele theorie = fout
-> een theorie is complex (meer dan 1 stelling): als heel de theorie is aanvaard kan men
ook foute stellingen in de theorie aanvaarden
-> vb. appreciatie verhoogt productiviteit van de werknemer omwille van de ervaring
gewaardeerd te worden”: als je dan evidentie vindt dat er een verband is, dan kan
dit ook komen omwille van andere redenen dan de ervaring gewaardeerd te worden
= conclusie: er zijn alternatieve verklaringen mogelijk dus confirmerende evidentie is nooit sluitend
-> probabilistische confirmatie: Bayes
= evidentie is niet conclusief, maar de observaties bieden wel informatie
° je krijgt dan meer en meer evidentie dat het klopt
° hypothese is waar: grotere kans om de evidentie te observeren
° evidentie neemt toe: dan kan je zeggen de evidentie confirmeert de hypothese
= als P(E)/H=1 > P(E)/H=0 dan confirmeert E (evidentie) H (hypothese)
= E verhoogt de plausibiliteit van H
= gebaseerd op confirmeren van hypothese
= systematisch en precies
= vb. bij elke observatie dat transparante regels de accuraatheid van de boekhouding verhogen,
wordt deze hypothese meer plausibel
= 3 problemen:
1) De probabiliteiten van de theorieën en van de evidentie gegeven de theorieën zijn niet bekend
vb. men kan niet zeggen dat het met 98% zekerheid is
2) Subjectieve prior probabilities kunnen zo gebiased zijn, dat er ‘te veel’ evidentie nodig is
vooraleer de juiste theorie het pleit wint want het kan lang duren voor een theorie als waar
wordt bekeken
vb. thuiswerk leidt tot lagere productiviteit
vb. iedereen dacht dat de aarde plat as, het heeft zeer lang geduurd voordat mensen
begonnen te geloven dat de aarde rond is
3) Wetenschappers redeneren niet in termen van probabiliteit van theorieën (tenzij bij
statistiek), maar vinden theorieën juist of fout
= implicatie: het belang van evidentie mag niet gevoelig zijn voor subjectieve bias: het moet objectief
zijn
= wetenschappers denken niet in waarschijnlijkheid: theorie is 60% juist: juist of fout
vb. alle zwanen zijn wit: ga actief op zoek naar 1 niet-witte zwaan
-> hoe moeilijker het tegenbewijs, hoe meer vertrouwen in de theorie.
, - Eliminatie en falsificatie volgens Popper:
-> wetenschappers moeten niet confirmeren (evidentie voor), maar verwerpen (evidentie tegen)
= wetenschap is een groep van stellingen die we kunnen falsifiëren
-> falsificatie
= rivaliserende hypotheses ontwikkelen (alternatieve verklaringen)
= ontwikkel testen om ze tegen elkaar af te toetsen
= elimineer de hypotheses waar geen evidentie voor is (hypothese faalt)
= hypothese die overblijft is de ware hypothese
-> veronderstelt het bestaan van rivaliserende theorieën
-> door eliminatie eindigt de onderzoeksgemeenschap met de beste theorie
-> Popper: de winnaar is altijd voorlopig en tentatief
-> belangrijk en invloedrijk inzicht tot op de dag van vandaag: goede wetenschappelijke theorieën
moeten verwerpbaar zijn door evidentie
-> 3 problemen:
1) Logisch: wat als de ware hypothese niet bij de rivaliserende hypotheses zit?
= want dan is de ware theorie die je uitkomt toch een foute theorie
2) Praktisch: de overblijvende theorieën krijgen heel veel krediet
= op de theorie die overblijft wordt verder gebouwd, ook voor praktische implicaties
= mensen geloven de theorie want veel testen weerstaan
3) Filosofisch: tegenevidentie is ambigu, tegenevidentie kan te wijten zijn aan een foute theorie,
maar ook aan foute hulpassumpties, foute meldingen, …
heel veel buffer tegen verwerping
falsificatie is dus evenmin conclusief
- Falsificatie:
-> vb. ‘als aarde beweegt rond de zon, dan moeten de sterren ook veranderen van plaats’
= observatie in de 16e eeuw was dat de sterren bleven staan
= dit kon pas in de 19e eeuw fijn genoeg gemeten worden
= Galileo beweerde dat de sterren te ver stonden om het effect te zien
° Hulpassumptie bij theorie 1 (aarde staat stil) is dat de sterren dichter staan
° Hulpassumptie bij theorie 2 (aarde beweegt) is dat de sterren veraf staan
=> Falsificatie is een zwakke scheidsrechter
-> vb. ‘het nemen van beslissingen steunt op een gelimiteerde mentale bron, die uitputbaar is (‘ego
depletion’, Baumeister)’, ook bedrijfsrelevante beslissingen steunen op deze bron
(impulsaankopen weerstaan, verleiding om de rekeningen mooier voor te stellen weerstaan,
gefocust werken, …)
-> er is veel confirmerende evidentie verzameld, maar tegensprekelijke evidentie geraakt moeilijk
gepubliceerd
-> nieuwe massale pogingen om te repliceren mislukken, maar de auteurs houden vol en gebruiken
hulpassumpties
-> ondertussen is de theorie al toegepast in de praktijk (limonade geven bij testen, moeilijkheid
inbouwen bij beslissingen om impulsen uit te lokken, rustperiodes inbouwen…)
-> vandaag is de theorie niet meer gangbaar, maar er zijn praktijkimplicaties uit afgeleid