100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Genetica en Genomica – Volledige samenvatting met oefenvragen en antwoorden

Rating
-
Sold
-
Pages
102
Uploaded on
16-12-2025
Written in
2025/2026

Deze samenvatting bevat afbeeldingen ter ondersteuning van de leerstof. Bij belangrijke processen zijn er afbeeldingen toegevoegd, vooral bij onderwerpen die mijn buddy benoemde en die terugkwamen op haar examen. Op het einde zijn er oefenvragen, bestaande uit zowel meerkeuzevragen als open vragen, inclusief de antwoorden. De antwoorden op de open vragen zijn diepgaand en wetenschappelijk uitgewerkt, met als doel het volledige concept goed te begrijpen, en niet enkel te memoriseren. Dit heb ik voornamelijk gedaan door de reden die volgt bij "Algemene tip voor het examen". Het gaat om een volledige samenvatting, maar de leerstof wordt niet per onderdeel extreem diep uitgewerkt, zodat het overzicht bewaard blijft. Algemene tip voor het examen: Veel fouten ontstaan door het niet gebruiken van wetenschappelijke termen. Gebruik correcte begrippen zoals elongatie in plaats van omschrijvingen zoals “het verlengen van de keten”, aangezien dit niet aanvaard wordt op het examen. Formuleer steeds wetenschappelijk.

Show more Read less
Institution
Course











Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Written for

Institution
Study
Course

Document information

Uploaded on
December 16, 2025
Number of pages
102
Written in
2025/2026
Type
Summary

Subjects

Content preview

Genetica en Genomica
ZSO 1 – Mendeliaanse genetica en cytogenetica
1) Organismen voor genetisch onderzoek
• In genetisch onderzoek wil je begrijpen hoe eigenschappen worden doorgegeven
en waar variatie vandaan komt.
• Een goed modelorganisme heeft:
o Korte levenscyclus → snel veel generaties.
o Veel nakomelingen → betrouwbare verhoudingen (ratio’s) zien.
o Makkelijk te kweken/hanteren.
o Genetische variatie moet aanwezig zijn of opgewekt kunnen worden (bv.
mutaties induceren), anders kan je overerving niet vergelijken.
• Eukaryoten: DNA in een celkern met kernmembraan.
• Prokaryoten: DNA in een nucleoïd, zonder kernmembraan.


2) Eukaryotische chromosomen
2.1 Basisbegrippen
• Genoom: al het DNA van een organisme, verdeeld over chromosomen.
• Diploïd (2n): twee sets chromosomen (meestal lichaamscellen).
• Haploïd (n): één set chromosomen (gameten: eicel/zaadcel).
• Zygote: ontstaat door versmelting van twee haploïde gameten → weer diploïd.
• Homologe chromosomen: chromosomenpaar met dezelfde soort genen op
dezelfde plaatsen (maar kan andere allelen hebben).
• Sekschromosomen: XX (vrouw), XY (man).
• Autosomen: alle andere chromosomen.




2.2 Centromeerpositie (vorm van
chromosomen)
• Metacentrisch: centromeer in het midden → 2 gelijke armen.
• Submetacentrisch: centromeer iets uit het midden → 1 arm langer.
• Acrocentrisch: centromeer dicht bij het uiteinde → zeer korte arm.
• Telocentrisch: centromeer aan het uiteinde → praktisch 1 arm.

,2.3 Karyotype en banding
• Karyotype: geordende “chromosomenkaart” van een cel in metafase (dan zijn
chromosomen het meest gecondenseerd).
• Bij de mens worden chromosomen gerangschikt op grootte en centromeerpositie
(chromosoom 1 grootste).
• G-banding: Giemsa-kleuring geeft een typisch bandenpatroon per chromosoom →
handig om chromosomen te herkennen.
• p-arm = korte arm, q-arm = lange arm.
• Chromosome painting: fluorescerende probes kleuren chromosomen; minder
vaak gebruikt.

3) Meiose
• Meiose heeft 2 hoofdrollen:
1. 2n → n, zodat na bevruchting het chromosoomaantal terug 2n blijft.
2. Meer genetische variatie maken.
3.1 Onafhankelijke segregatie
• In meiose I liggen homologe paren willekeurig op het metafasevlak.
• Per chromosomenpaar is er 50/50 kans op maternale of paternale versie.
• Bij de mens: 2²³ ≈ 8,4 miljoen mogelijke combinaties van chromosomen in één
gameet (zonder crossing-over zelfs).
3.2 Crossing-over + synapsis
• In profase I gaan homologe chromosomen strak naast elkaar liggen (synapsis) via
het synaptonemaal complex.
• Een gepaard homologenpaar bestaat uit 4 chromatiden → tetrade/bivalent.
• Crossing-over = uitwisseling tussen niet-zusterchromatiden → recombinante
chromosomen.
• De zichtbare “kruispunten” heten chiasmata en helpen homologe chromosomen
bij elkaar te houden tijdens de 1e deling.
• Er moet minstens één crossing-over per chromosoom gebeuren voor goede
verdeling.
Aangerade video over Meiose:
https://youtu.be/VzDMG7ke69g?si=RBNgWszlRLy2EAZR
Aangerade video over Mitose:
https://youtu.be/LUDws4JrIiI?si=S8AsMNcZMqQ0w22M

,4) Mendeliaanse genetica
4.1 Genotype vs fenotype
• Genotype: je allelen (genetische samenstelling).
• Fenotype: wat je ziet/meet (bv. kleur, bloedgroep).
• Omgeving kan fenotype beïnvloeden: genotype bepaalt het “bereik”, omgeving
helpt bepalen wat eruit komt.
• True-breeding: kenmerk blijft generaties stabiel door raszuivere ouders.




4.2 Basisbegrippen
• Allel: variant van een gen.
• Homozygoot: AA of aa.
• Heterozygoot: Aa.
• Dominant: komt tot uiting in AA én Aa.
• Recessief: komt enkel tot uiting in aa.
• Locus: plaats van een gen op een chromosoom.
4.3 Monohybride kruising (1 kenmerk)
• Uniformiteitswet: kruising van 2 homozygote ouders die verschillen in 1 kenmerk →
F1 is uniform (allemaal hetzelfde fenotype).
• 1e wet van Mendel (segregatie): allelen scheiden bij gametenvorming; bij
bevruchting komen ze weer per 2 samen.
• F2 fenotypeverhouding bij complete dominantie: 3 : 1.
• Punnett-kwadraat: overzicht van mogelijke combinaties.
• Kansregels:
o Productregel (EN): kansen vermenigvuldigen.
o Somregel (OF): kansen optellen.

, 4.4 Testkruising
• Kruis een individu met dominant fenotype met een homozygoot recessief
individu om het genotype te achterhalen.
• Uitkomst:
o Alleen dominant in nakomelingen → ouder was waarschijnlijk homozygoot
dominant.
o 1:1 dominant:recessief → ouder was heterozygoot.
• Wild-type allel: meest voorkomende “normale” allel in de natuur.
• Loss-of-function mutaties zijn vaak recessief: één werkende kopie maakt meestal
genoeg eiwit.
• Transposons: DNA-stukken die kunnen “springen” naar andere plaatsen in het
genoom.




4.5 Dihybride kruising (2 kenmerken)
• 2e wet (onafhankelijke assortering): allelen van verschillende genen (op
verschillende chromosomen) verdelen onafhankelijk.
• F2 fenotypeverhouding: 9 : 3 : 3 : 1.




4.6 Trihybride kruising (3 kenmerken)
• F2 verhouding: 27 : 9 : 9 : 9 : 3 : 3 : 3 : 1.
$12.67
Get access to the full document:

100% satisfaction guarantee
Immediately available after payment
Both online and in PDF
No strings attached

Get to know the seller
Seller avatar
mrtlkmbttkkn
4.0
(1)

Get to know the seller

Seller avatar
mrtlkmbttkkn Universiteit Hasselt
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
4
Member since
1 month
Number of followers
0
Documents
19
Last sold
4 weeks ago
Mrtlkmbttkkn

Ik verkoop mijn samenvattingen die mij makkelijk het schooljaar hebben doen afronden. Ik ben serieus als ik zeg dat ik zonder naar school te gaan mijn examens heb gehaald met de samenvattingen die ik verkoop.

4.0

1 reviews

5
0
4
1
3
0
2
0
1
0

Recently viewed by you

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions