CELBIOLOGIE
- filmpjes online worden niet gevraagd op examen
I. Algemene celbiologie van dieren
- alle cellen hebben 3 gem structuren :
1. celmembraan
2. DNA
3. cytoplasma
prokaryoten eukaryoten
eencellige organismen een of meercellige organismen
geen celkern, DNA drijft rond in cytoplasma celkern en membraan-omgeven organellen
eenvoudigere organismen (bv. bacterien, meer geavanceerde organismen
Archae,...)
- centraal dogma in moleculaire biologie :
➔ DNA overgeschreven tot mRNA mbhv RNA polymerasen en
transcriptiefactoren
❖ transcriptie in kern
➔ mRNA w vertaald tot eiwitten (aminozuurketens) in cytosol thv ribosomen
❖ translatie in cytoplasma
A. De nucleus en nucleocytoplasmatische transporten
- structuur en functie vd nucleus
➔ naar ultrastructuur kijken (kijken in enorm detail) mbhv
specifieke microscopie
❖ elektronenmicroscopie : e w afgeschoten op weefsel &
je krijgt idee over densiteit (denser=zwart, minder
dens=wit)
➔ inhoud van celkern
❖ karyoplasma met nucleolus/kernlichaampje
● vloeibare massa in de kern, ook wel
kernplasma/nucleoplasma
❖ chromatine = complex van DNA & eiwitten in de
celkern, 2 soorten :
, 1. E = actief euchromatine
● minder compact & meeste actieve genen
(transcriptiefactoren binden makkelijker)
2. H = inactief heterochromatine
● compacter
❖ kernenvelop (binnenste & buitenste membraan) met
poriën
● normaal afgesloten door soort zeefje maar deze
knn opengaan en grote moleculen/eiwitten knn
hier doorgaan & is belangrijk voor
transcriptieproces in nucleus
❖ ribosomen gebonden aan kernenveloppe en rER
❖ perinucleaire ruimte = ruimte tss 2 membranen van
nucleus
❖ lumen = binnenin ER
❖ op examen 5 woordjes (chromatine typisch gevraagd
woordje, bio-membraan(+tekening), )
➔ organisatie van genen op humane chromosomen
❖ DNA opgevouwen tot chromosomen (enkel tijdens
celdeling
● korte arm (heterochromatine) & lange arm
(euchromatine)
● op 10% van chromosoom ong 40 genen
൦ coderende/exonen
൦ niet coderende/intronen (verwijderd op RNA
niveau door RNA splicing & zo bekom je eiwit
die w opgevouwen tot structureel eiwit
➔ a. chromatine
❖ (linker) DNA dat complex vormt met eiwitten (histonen
die opvouwing faciliteren, ook wel ‘beads-on-a-string’)
● stukje w nucleosoom genoemd (bekomen door
nuclease)
൦ in hoog zout gebracht : uiteenvallen uit
histonen (eiwitcomponent) & DNA (nucleotiden
component)
൦ histonen dissociëren : histon bestaat uit
meerdere eiwitten (H1 belangrijk voor
buigingscapaciteit voor DNA)
❖ in epigenetica gekeken naar histonen, door te kijken
naar geacetyleerd of gemethyleerd weet van aan/af
staan (modificatie transiënt (aan/af gezet w), toch
overerfbaar)
● epigenetica = studie van hoe genen
aan/uitgezet knn w zonder dat DNA volgorde
veranderd (door bv. methylering)
● euchromatine vaak gewonden rond
geacetyleerde histonen
, ● heterochromatine vaak gewonden rond
gemethyleerde histonen
❖ memory : cel kan onthouden wat er vroeger is gebeurd
is met cel
● huid verwonden & laten genezen, maanden
later terug dezelfde plaats verwonding & wonde
gaat veel sneller sluiten dan 1ste keer
verwonding
➔ b. nucleolus
❖ te zien :
● RNA moleculen
● ribosomale precursorpartikels
൦ ribosomen w geassembleerd & gaan uit kern
om translatie te bewerkstelligen in cytoplasma
● niet actief DNA
❖ wat gebeurd er in nucleolus :
● veel ribosomaal RNA die w overgeschreven
(behalve 5S) & veel eiwitten gaan binnen in
nucleolus om subunits (40S & 60S bij euk) te
samenstellen & die w geexporteerd naar
cytoplasma via kernporiën om actief te zijn als
ribosoom
❖ belangrijk : wat gebeurd er in kern & wat in cytoplasma
➔ c. kernenvelop
❖ bestaat uit dubbele biologische membraan (elk organel
omgeven door dit soort membraan), met aan
buitenkant ribosomen (deel van rER)
● binnenste : ondersteunt door kernlamina
(opgebouwd uit lamine-eiwitten die zorgt voor
versterking) waaraan chromosomen gehecht
zijn
❖ bilaag van fosfolipiden als basis voor biomembranen
, ● polaire kopjes (door fosfaat) & apolaire staartjes
(door vetzuurketens)= amfifatisch
❖ nucleolus geen biomembraan
➔ d. kernporiën
❖ nucleaire porie is ingebed in nuclear pore complex
(NPC) dat uit meerdere nucleoporines in biolaag
● fibrillen die bep eiwitten vastnemen en binnenin
porie duwen (binding ligand op receptor & porie
kan w opgezet)
- inleiding tot intracellulaire transporten
➔ a. basisprincipes van transport- en sorteersignalen
❖ eiwitten w aangemaakt in cytoplasma, hoe raken ze nu
op plaats waar ze hun functie vervullen?
❖ 3 vss mechanismen :
1. actief transport doorheen kernporie (naar
nucleus)
2. transport doorheen membranen (translocaties) :
naar ER, mitochondrien, peroxisomen,...
3. transport mbhv vesikels
● examen : verschillen vesikel transport
met 1 & 2
❖ eiwitten zonder signaalsequentie blijven in cytosol &
met w getransporteerd naar def plaats (rood = 1, blauw
= 2 en groen = 3)
- filmpjes online worden niet gevraagd op examen
I. Algemene celbiologie van dieren
- alle cellen hebben 3 gem structuren :
1. celmembraan
2. DNA
3. cytoplasma
prokaryoten eukaryoten
eencellige organismen een of meercellige organismen
geen celkern, DNA drijft rond in cytoplasma celkern en membraan-omgeven organellen
eenvoudigere organismen (bv. bacterien, meer geavanceerde organismen
Archae,...)
- centraal dogma in moleculaire biologie :
➔ DNA overgeschreven tot mRNA mbhv RNA polymerasen en
transcriptiefactoren
❖ transcriptie in kern
➔ mRNA w vertaald tot eiwitten (aminozuurketens) in cytosol thv ribosomen
❖ translatie in cytoplasma
A. De nucleus en nucleocytoplasmatische transporten
- structuur en functie vd nucleus
➔ naar ultrastructuur kijken (kijken in enorm detail) mbhv
specifieke microscopie
❖ elektronenmicroscopie : e w afgeschoten op weefsel &
je krijgt idee over densiteit (denser=zwart, minder
dens=wit)
➔ inhoud van celkern
❖ karyoplasma met nucleolus/kernlichaampje
● vloeibare massa in de kern, ook wel
kernplasma/nucleoplasma
❖ chromatine = complex van DNA & eiwitten in de
celkern, 2 soorten :
, 1. E = actief euchromatine
● minder compact & meeste actieve genen
(transcriptiefactoren binden makkelijker)
2. H = inactief heterochromatine
● compacter
❖ kernenvelop (binnenste & buitenste membraan) met
poriën
● normaal afgesloten door soort zeefje maar deze
knn opengaan en grote moleculen/eiwitten knn
hier doorgaan & is belangrijk voor
transcriptieproces in nucleus
❖ ribosomen gebonden aan kernenveloppe en rER
❖ perinucleaire ruimte = ruimte tss 2 membranen van
nucleus
❖ lumen = binnenin ER
❖ op examen 5 woordjes (chromatine typisch gevraagd
woordje, bio-membraan(+tekening), )
➔ organisatie van genen op humane chromosomen
❖ DNA opgevouwen tot chromosomen (enkel tijdens
celdeling
● korte arm (heterochromatine) & lange arm
(euchromatine)
● op 10% van chromosoom ong 40 genen
൦ coderende/exonen
൦ niet coderende/intronen (verwijderd op RNA
niveau door RNA splicing & zo bekom je eiwit
die w opgevouwen tot structureel eiwit
➔ a. chromatine
❖ (linker) DNA dat complex vormt met eiwitten (histonen
die opvouwing faciliteren, ook wel ‘beads-on-a-string’)
● stukje w nucleosoom genoemd (bekomen door
nuclease)
൦ in hoog zout gebracht : uiteenvallen uit
histonen (eiwitcomponent) & DNA (nucleotiden
component)
൦ histonen dissociëren : histon bestaat uit
meerdere eiwitten (H1 belangrijk voor
buigingscapaciteit voor DNA)
❖ in epigenetica gekeken naar histonen, door te kijken
naar geacetyleerd of gemethyleerd weet van aan/af
staan (modificatie transiënt (aan/af gezet w), toch
overerfbaar)
● epigenetica = studie van hoe genen
aan/uitgezet knn w zonder dat DNA volgorde
veranderd (door bv. methylering)
● euchromatine vaak gewonden rond
geacetyleerde histonen
, ● heterochromatine vaak gewonden rond
gemethyleerde histonen
❖ memory : cel kan onthouden wat er vroeger is gebeurd
is met cel
● huid verwonden & laten genezen, maanden
later terug dezelfde plaats verwonding & wonde
gaat veel sneller sluiten dan 1ste keer
verwonding
➔ b. nucleolus
❖ te zien :
● RNA moleculen
● ribosomale precursorpartikels
൦ ribosomen w geassembleerd & gaan uit kern
om translatie te bewerkstelligen in cytoplasma
● niet actief DNA
❖ wat gebeurd er in nucleolus :
● veel ribosomaal RNA die w overgeschreven
(behalve 5S) & veel eiwitten gaan binnen in
nucleolus om subunits (40S & 60S bij euk) te
samenstellen & die w geexporteerd naar
cytoplasma via kernporiën om actief te zijn als
ribosoom
❖ belangrijk : wat gebeurd er in kern & wat in cytoplasma
➔ c. kernenvelop
❖ bestaat uit dubbele biologische membraan (elk organel
omgeven door dit soort membraan), met aan
buitenkant ribosomen (deel van rER)
● binnenste : ondersteunt door kernlamina
(opgebouwd uit lamine-eiwitten die zorgt voor
versterking) waaraan chromosomen gehecht
zijn
❖ bilaag van fosfolipiden als basis voor biomembranen
, ● polaire kopjes (door fosfaat) & apolaire staartjes
(door vetzuurketens)= amfifatisch
❖ nucleolus geen biomembraan
➔ d. kernporiën
❖ nucleaire porie is ingebed in nuclear pore complex
(NPC) dat uit meerdere nucleoporines in biolaag
● fibrillen die bep eiwitten vastnemen en binnenin
porie duwen (binding ligand op receptor & porie
kan w opgezet)
- inleiding tot intracellulaire transporten
➔ a. basisprincipes van transport- en sorteersignalen
❖ eiwitten w aangemaakt in cytoplasma, hoe raken ze nu
op plaats waar ze hun functie vervullen?
❖ 3 vss mechanismen :
1. actief transport doorheen kernporie (naar
nucleus)
2. transport doorheen membranen (translocaties) :
naar ER, mitochondrien, peroxisomen,...
3. transport mbhv vesikels
● examen : verschillen vesikel transport
met 1 & 2
❖ eiwitten zonder signaalsequentie blijven in cytosol &
met w getransporteerd naar def plaats (rood = 1, blauw
= 2 en groen = 3)