SAMENVATTING FYSIOLOGIE
Bindweefsel
Huid & Nagel
Bot, Kraakbeen & Gewrichten,
Spieren, Pezen, Fascia en zenuwweefsel
Gemaakt door Christel van Dijk
Student podotherapie
2019-2020
,Inhoud
1. Bindweefsel........................................................................................................................................5
1.4. De kenmerken van de bindweefseltypen....................................................................................9
2. Huid en Nagel...................................................................................................................................12
2.3. De functie van de epidermis, dermis en de hypodermis...........................................................13
2.4. De rol van de vier celtypen in de epidermis..............................................................................14
2.5. Het verloop van het keratinisatieproces van de huid................................................................15
2.7. De vormgeving van de bloed- en zenuw voorziening voor de huid...........................................16
2.13. De Efflorescenties van de huid.................................................................................................22
2.15: Verloop groei van de nagel......................................................................................................24
3. Bot, Kraakbeen en Gewrichten.........................................................................................................25
3.9. Toelichting hoe gewrichtskraakbeen en het synovia functioneren tijdens belasting en
beweging..........................................................................................................................................29
3.11. De herstelmogelijkheden voor meniscus en sicus beschadiging..............................................29
3.12. Invloed van lichaamshouding op de intradiscale druk.............................................................30
4. Spieren, Pezen, Fascia en Zenuwweefsel..........................................................................................32
4.2. De functies van spierweefsel.....................................................................................................33
De spier is omgeven door bindweefselvliezen..................................................................................33
1. Het epimysium: Het epimysium omgeeft de gehele spier en bestaat uit onregelmatig vezelig
bindweefsel. Ook is het epimysium verbonden met het perimysium en endomysium. Het peri-
en endomysium dragen de contractiekracht van de spier over aan het epimysium. Het
epimysium mondt uit in pezen die verbonden zijn aan beenderen. Op deze manier draagt het
epimysium de contractie over op de beenderen waarmee het verbonden is en maakt het
beweging mogelijk. Verder houdt het epimysium de spier bij elkaar en vermindert het wrijving
tussen verschillende spieren........................................................................................................34
2. Het perimysium: Het perimysium omgeeft spierbundels (fasciculi). Het perimysium bevat
bloedvaten en zenuwen die van en naar de spierbundels gaan die het omgeeft. 3. Het
endomysium: Het endomysium omgeeft een spiervezel. Een spiervezel bestaat echter weer uit
verschillende myofibrillen. Het endomysium bestaat uit dun areolair bindweefsel wat over het
sarcolemma van de spiervezel (spiercel) heen ligt. Het endomysium bevat eveneens bloedvaten
en zenuwen. Van actine- en myosinefilamenten tot spier............................................................34
Contractiemechanisme:....................................................................................................................36
CA2+(calcium) bindt aan troponine. Hierdoor verandert het tropomyosine van vorm, waardoor de
myosinekopjes aan het actine binden..............................................................................................36
De myosinekopjes kantelen onder verbruik van ATP, waardoor de actinefilamenten langs de
myosinefilamenten worden getrokken: het ‘slidingfilament’-principe.............................................36
2
,In aanwezigheid van CA2+ en ATP herhaalt deze handeling zich in de contractiecyclus, waarbij het
sarcomeer zich elke keer meer verkort............................................................................................36
Als de membraandepolarisatie stopt, wordt CA2+ weer opgeslagen in het SER (Glad
endoplasmatisch reticulum), waarmee de contractie stopt en de sarcomeren en de spier zich
ontspannen en weer langer worden.................................................................................................36
Een motorisch axon landt, al dan niet na een terminale vertakking, op verschillende spiervezels en
maakt daar speciale synapsen: de motorische eindplaatjes, ook wel neuromusculaire contacten
genoemd...........................................................................................................................................36
De spiervezels die door een motorische axon worden bediend, vormen een motorunit.................36
De neurotransmitter is acetylcholine...............................................................................................36
Sliding filaments theory: In de sliding filament theory wordt aangegeven dat de basis van een
spiercontractie wordt gevormd door het in elkaar schuiven van actine- en myosinefilamenten van
een spier. Zonder dat de myofilamenten zelf van lengte veranderen. Myosinefilamenten schuiven
tussen de actinefilamenten, zodat tijdens de contractie het hele pakket van myosine- en
actinefilamenten van het sarcomeer in elkaar geschoven wordt. Dit proces speelt zich af in de A-
band..................................................................................................................................................36
Impulsoverdracht (zenuw -> spier): De impuls van een gemyeliniseerde, motorische zenuw start
de contractie van een spiervezel. Motorische zenuwen vertakken in het perimysium en bereiken
via endomysium de spiervezels (Morree, 2008, pp. 170-174) en (Mescher, 2016, pp. 260–265).. . .36
..........................................................................................................................................................36
4.5: Hoe spierweefsel groeit en regenereert....................................................................................36
4.6. Onderscheid concentrische, isometrische en excentrische contractie van een spier................37
4.7. Kenmerken van de verschillende typen spiervezels..................................................................37
4.8. Toelichting op basis waarvan spieren onderverdeeld worden in tonische (statisch) of fasische
(dynamisch) spieren.........................................................................................................................37
4.9. Mogelijke oorzaken voor spierpijn.............................................................................................38
4.10. De gevolgen van immobilisatie voor spierweefsel...................................................................38
4.12. Hoe de pees aanhecht aan de buikspier (myotendineuze overgang) en het skelet
(peesinsertie)....................................................................................................................................39
4.13. Hoe peesweefsel regenereert (hersteld).................................................................................40
Reflexen: Het onderste gedeelte van de hersenen loopt over in het ruggenmerg. Zenuwbanen die
binnenkomen in het ruggenmerg en er direct weer uitgaan, veroorzaken een beweging waarover
iemand geen controle heeft (reflexmatige reactie) Een voorbeeld hiervan is de kniepeesreflex. Als
een knie op de juiste manier met een reflexhamer wordt geraakt, rekt de spier plots waardoor het
been zich automatisch strekt. Wanneer een zenuw na binnenkomst in het ruggenmerg een
schakeling maakt naar de hersenen, wordt iemand zich wél bewust van de activiteit en heeft hij er
invloed op. Deze schakelingen worden gemaakt door grote opstijgende- en dalende zenuwbanen
tussen het ruggenmerg en de hersenen...........................................................................................42
4.18. Toelichting hoe degeneratie en regeneratie van het zenuwstelsel verloopt...........................46
3
, 5. Bronnenlijst......................................................................................................................................48
4
Bindweefsel
Huid & Nagel
Bot, Kraakbeen & Gewrichten,
Spieren, Pezen, Fascia en zenuwweefsel
Gemaakt door Christel van Dijk
Student podotherapie
2019-2020
,Inhoud
1. Bindweefsel........................................................................................................................................5
1.4. De kenmerken van de bindweefseltypen....................................................................................9
2. Huid en Nagel...................................................................................................................................12
2.3. De functie van de epidermis, dermis en de hypodermis...........................................................13
2.4. De rol van de vier celtypen in de epidermis..............................................................................14
2.5. Het verloop van het keratinisatieproces van de huid................................................................15
2.7. De vormgeving van de bloed- en zenuw voorziening voor de huid...........................................16
2.13. De Efflorescenties van de huid.................................................................................................22
2.15: Verloop groei van de nagel......................................................................................................24
3. Bot, Kraakbeen en Gewrichten.........................................................................................................25
3.9. Toelichting hoe gewrichtskraakbeen en het synovia functioneren tijdens belasting en
beweging..........................................................................................................................................29
3.11. De herstelmogelijkheden voor meniscus en sicus beschadiging..............................................29
3.12. Invloed van lichaamshouding op de intradiscale druk.............................................................30
4. Spieren, Pezen, Fascia en Zenuwweefsel..........................................................................................32
4.2. De functies van spierweefsel.....................................................................................................33
De spier is omgeven door bindweefselvliezen..................................................................................33
1. Het epimysium: Het epimysium omgeeft de gehele spier en bestaat uit onregelmatig vezelig
bindweefsel. Ook is het epimysium verbonden met het perimysium en endomysium. Het peri-
en endomysium dragen de contractiekracht van de spier over aan het epimysium. Het
epimysium mondt uit in pezen die verbonden zijn aan beenderen. Op deze manier draagt het
epimysium de contractie over op de beenderen waarmee het verbonden is en maakt het
beweging mogelijk. Verder houdt het epimysium de spier bij elkaar en vermindert het wrijving
tussen verschillende spieren........................................................................................................34
2. Het perimysium: Het perimysium omgeeft spierbundels (fasciculi). Het perimysium bevat
bloedvaten en zenuwen die van en naar de spierbundels gaan die het omgeeft. 3. Het
endomysium: Het endomysium omgeeft een spiervezel. Een spiervezel bestaat echter weer uit
verschillende myofibrillen. Het endomysium bestaat uit dun areolair bindweefsel wat over het
sarcolemma van de spiervezel (spiercel) heen ligt. Het endomysium bevat eveneens bloedvaten
en zenuwen. Van actine- en myosinefilamenten tot spier............................................................34
Contractiemechanisme:....................................................................................................................36
CA2+(calcium) bindt aan troponine. Hierdoor verandert het tropomyosine van vorm, waardoor de
myosinekopjes aan het actine binden..............................................................................................36
De myosinekopjes kantelen onder verbruik van ATP, waardoor de actinefilamenten langs de
myosinefilamenten worden getrokken: het ‘slidingfilament’-principe.............................................36
2
,In aanwezigheid van CA2+ en ATP herhaalt deze handeling zich in de contractiecyclus, waarbij het
sarcomeer zich elke keer meer verkort............................................................................................36
Als de membraandepolarisatie stopt, wordt CA2+ weer opgeslagen in het SER (Glad
endoplasmatisch reticulum), waarmee de contractie stopt en de sarcomeren en de spier zich
ontspannen en weer langer worden.................................................................................................36
Een motorisch axon landt, al dan niet na een terminale vertakking, op verschillende spiervezels en
maakt daar speciale synapsen: de motorische eindplaatjes, ook wel neuromusculaire contacten
genoemd...........................................................................................................................................36
De spiervezels die door een motorische axon worden bediend, vormen een motorunit.................36
De neurotransmitter is acetylcholine...............................................................................................36
Sliding filaments theory: In de sliding filament theory wordt aangegeven dat de basis van een
spiercontractie wordt gevormd door het in elkaar schuiven van actine- en myosinefilamenten van
een spier. Zonder dat de myofilamenten zelf van lengte veranderen. Myosinefilamenten schuiven
tussen de actinefilamenten, zodat tijdens de contractie het hele pakket van myosine- en
actinefilamenten van het sarcomeer in elkaar geschoven wordt. Dit proces speelt zich af in de A-
band..................................................................................................................................................36
Impulsoverdracht (zenuw -> spier): De impuls van een gemyeliniseerde, motorische zenuw start
de contractie van een spiervezel. Motorische zenuwen vertakken in het perimysium en bereiken
via endomysium de spiervezels (Morree, 2008, pp. 170-174) en (Mescher, 2016, pp. 260–265).. . .36
..........................................................................................................................................................36
4.5: Hoe spierweefsel groeit en regenereert....................................................................................36
4.6. Onderscheid concentrische, isometrische en excentrische contractie van een spier................37
4.7. Kenmerken van de verschillende typen spiervezels..................................................................37
4.8. Toelichting op basis waarvan spieren onderverdeeld worden in tonische (statisch) of fasische
(dynamisch) spieren.........................................................................................................................37
4.9. Mogelijke oorzaken voor spierpijn.............................................................................................38
4.10. De gevolgen van immobilisatie voor spierweefsel...................................................................38
4.12. Hoe de pees aanhecht aan de buikspier (myotendineuze overgang) en het skelet
(peesinsertie)....................................................................................................................................39
4.13. Hoe peesweefsel regenereert (hersteld).................................................................................40
Reflexen: Het onderste gedeelte van de hersenen loopt over in het ruggenmerg. Zenuwbanen die
binnenkomen in het ruggenmerg en er direct weer uitgaan, veroorzaken een beweging waarover
iemand geen controle heeft (reflexmatige reactie) Een voorbeeld hiervan is de kniepeesreflex. Als
een knie op de juiste manier met een reflexhamer wordt geraakt, rekt de spier plots waardoor het
been zich automatisch strekt. Wanneer een zenuw na binnenkomst in het ruggenmerg een
schakeling maakt naar de hersenen, wordt iemand zich wél bewust van de activiteit en heeft hij er
invloed op. Deze schakelingen worden gemaakt door grote opstijgende- en dalende zenuwbanen
tussen het ruggenmerg en de hersenen...........................................................................................42
4.18. Toelichting hoe degeneratie en regeneratie van het zenuwstelsel verloopt...........................46
3
, 5. Bronnenlijst......................................................................................................................................48
4
