SAMENVATTING PMO
HOC1 : INLEIDING
SITUERING VAN HET VAKGEBIED
PMO = psychomotorische ontwikkeling
studie van de motoriek waarin gedragingen tot uiting komen
= juist en aangepast bewegen
Studie van levenslang proces waarbij sequentieel en quasi continu veranderingen in
motorisch gedrag optreden
(= ook de inwerkende factoren die een rol spelen)
4 ASPECTEN
ͱ Verandering in functionele capaciteit
ͱ Levenslang proces gerelateerd aan de leeftijd
ͱ Niet lineair
ͱ Naast PMO ook ontwikkeling om andere domeinen
Geen gemiddelde : variatie is de enigste constante
OPBOUWEN :
- Denken --> handelend denken
- Bewegen --> doelbewust bewegen
Door : interactie van verschillende motorische en psychische functies
Psychomotorische ontwikkeling is essentieel voor de algehele ontwikkeling van een kind. Het legt de
basis voor:
Motorische vaardigheden: Verbetering van evenwicht, coördinatie, en behendigheid.
Cognitieve ontwikkeling: Stimulatie van aandacht, concentratie, planning en ruimtelijk
inzicht.
Sociaal-emotionele ontwikkeling: Versterking van zelfvertrouwen, vermindering van
faalangst en verbetering van interacties met anderen
= motorisch intentioneel bewegen of het
doelgericht inzetten van lichaam om
vooraf bepaald doel te bereiken. Vraagt
de samenwerking in de motorische
aspecten, de cognitie, de sociale
aspecten en de emotionele component
1
,FASEN (= VERSCHILLENDE MOTORIEKEN)
NEUROMOTORIEK (0-4MAAND)
Het fundament
Hardware van de psychomotoriek = neurologie + anatomie
Bestaan beidden uit 1 cel
de aanleg van de spieren en de zenuwen
Motoriek = interne (neurologische) organisatie van bewegingen
SENSOMOTORIEK (4MAAND – 2JAAR)
zintuigen sturen de motoriek
sensomotorisch leerproces = al voelend gebruik maken van de neuromotoriek zodat je leert
besturen en verder te ontwikkelen
software
leren gebruiken van de hardware
PSYCHOMOTORIEK (9MAAND – 25 JAAR)
motoriek met combinatie van je centraal zenuwstelsel, verstand en je wil
(= relaties van cognitieve functies en fysieke bewegingen)
Intentioneel bewegen, gericht naar een doel met de juiste bewegingsmogelijkheden
waarbij ook de sociale en emotionele component een rol speelt
coördinatie van een aantal processen
Buiten spelen, trekken, duwen, vingerverven en in water spelen = ontdekkende ervaringsgerichte
bewegingsactiviteiten waarvan je leert
Voelen, ruiken, proven, horen = je hele senso-perceptuo-cognitief-motorisch systeem
cognitief-motorisch systeem ontwikkelt zich al ervarende
2
, motoriek
fijne motoriek grove motoriek
grafo- en schrijfmotoriek lichaamsbesef
visuele perceptie
relaxatie
cognitie ruimtelijke orientatie en structuratie affectief-emotioneel
3hoekig model dat de onderlinge samenhang weergeeft tussen
Motoriek
Inzicht krijgen in hoe verschillende Cognitie
ontwikkelingsdomeinen elkaar Affectief – emotionele
beïnvloeden en ondersteunen ontwikkeling
MOTORIEK
Mogelijkheid om een beweging uit te voeren
FIJNE MOTORIEK
3
, = kleine, precieze bewegingen van de handen en vingers
Vb: Knoopjes dichtdoen, tekenen, iets uitknippen.
GROVE MOTORIEK
=Grote bewegingen van het lichaam
Vb: Rennen, springen, fietsen.
GRAFO- EN SCHRIJFMOTORIEK
=Bewegingen die nodig zijn voor schrijven en tekenen
Vb: een pen vasthouden, letters schrijven in een schrift
COGNITIE
Cognitieve functies hebben betrekking op het denken, leren, waarnemen en begrijpen
VISUELE PERCEPTIE
= het vermogen om visuele info te interpreteren
Vb: verschillen zien tussen kleuren,…
RUIMTELIJKE ORIENTATIE EN STRUCTURATIE
= inzicht in waar dingen zich bevinden in de ruimte
Vb: weten waar links en rechts is, een puzzel leggen, binnen de lijnen kleuren
EFFECTIEF EMOTIONEEL
Dit deel betreft de gevoelens, zelfbeeld en de emotieregulatie
LICHAAMSBESEF
= het bewustzijn van je eigen lichaam en de grenzen ervan
Vb: weten hoe groot je bent en of je door een ruimte kan lopen zonder te botsen
RELAXATIE
= het vermogen om te ontspannen
Vb: rustig ademhalen, ontspanningsoefeningen
🔄 INTERACTIE: DE RELATIES TUSSEN DE DOMEINEN
Motoriek ↔ Cognitie:
Een kind leert beter schrijven (cognitief) als het fijne motoriek goed ontwikkeld is.
Motoriek ↔ Affectief-emotioneel:
Een kind met goede lichaamsbeheersing voelt zich zekerder en heeft meer zelfvertrouwen.
Cognitie ↔ Affectief-emotioneel:
Als een kind zich veilig voelt (emotioneel), kan het beter leren en concentreren.
4
HOC1 : INLEIDING
SITUERING VAN HET VAKGEBIED
PMO = psychomotorische ontwikkeling
studie van de motoriek waarin gedragingen tot uiting komen
= juist en aangepast bewegen
Studie van levenslang proces waarbij sequentieel en quasi continu veranderingen in
motorisch gedrag optreden
(= ook de inwerkende factoren die een rol spelen)
4 ASPECTEN
ͱ Verandering in functionele capaciteit
ͱ Levenslang proces gerelateerd aan de leeftijd
ͱ Niet lineair
ͱ Naast PMO ook ontwikkeling om andere domeinen
Geen gemiddelde : variatie is de enigste constante
OPBOUWEN :
- Denken --> handelend denken
- Bewegen --> doelbewust bewegen
Door : interactie van verschillende motorische en psychische functies
Psychomotorische ontwikkeling is essentieel voor de algehele ontwikkeling van een kind. Het legt de
basis voor:
Motorische vaardigheden: Verbetering van evenwicht, coördinatie, en behendigheid.
Cognitieve ontwikkeling: Stimulatie van aandacht, concentratie, planning en ruimtelijk
inzicht.
Sociaal-emotionele ontwikkeling: Versterking van zelfvertrouwen, vermindering van
faalangst en verbetering van interacties met anderen
= motorisch intentioneel bewegen of het
doelgericht inzetten van lichaam om
vooraf bepaald doel te bereiken. Vraagt
de samenwerking in de motorische
aspecten, de cognitie, de sociale
aspecten en de emotionele component
1
,FASEN (= VERSCHILLENDE MOTORIEKEN)
NEUROMOTORIEK (0-4MAAND)
Het fundament
Hardware van de psychomotoriek = neurologie + anatomie
Bestaan beidden uit 1 cel
de aanleg van de spieren en de zenuwen
Motoriek = interne (neurologische) organisatie van bewegingen
SENSOMOTORIEK (4MAAND – 2JAAR)
zintuigen sturen de motoriek
sensomotorisch leerproces = al voelend gebruik maken van de neuromotoriek zodat je leert
besturen en verder te ontwikkelen
software
leren gebruiken van de hardware
PSYCHOMOTORIEK (9MAAND – 25 JAAR)
motoriek met combinatie van je centraal zenuwstelsel, verstand en je wil
(= relaties van cognitieve functies en fysieke bewegingen)
Intentioneel bewegen, gericht naar een doel met de juiste bewegingsmogelijkheden
waarbij ook de sociale en emotionele component een rol speelt
coördinatie van een aantal processen
Buiten spelen, trekken, duwen, vingerverven en in water spelen = ontdekkende ervaringsgerichte
bewegingsactiviteiten waarvan je leert
Voelen, ruiken, proven, horen = je hele senso-perceptuo-cognitief-motorisch systeem
cognitief-motorisch systeem ontwikkelt zich al ervarende
2
, motoriek
fijne motoriek grove motoriek
grafo- en schrijfmotoriek lichaamsbesef
visuele perceptie
relaxatie
cognitie ruimtelijke orientatie en structuratie affectief-emotioneel
3hoekig model dat de onderlinge samenhang weergeeft tussen
Motoriek
Inzicht krijgen in hoe verschillende Cognitie
ontwikkelingsdomeinen elkaar Affectief – emotionele
beïnvloeden en ondersteunen ontwikkeling
MOTORIEK
Mogelijkheid om een beweging uit te voeren
FIJNE MOTORIEK
3
, = kleine, precieze bewegingen van de handen en vingers
Vb: Knoopjes dichtdoen, tekenen, iets uitknippen.
GROVE MOTORIEK
=Grote bewegingen van het lichaam
Vb: Rennen, springen, fietsen.
GRAFO- EN SCHRIJFMOTORIEK
=Bewegingen die nodig zijn voor schrijven en tekenen
Vb: een pen vasthouden, letters schrijven in een schrift
COGNITIE
Cognitieve functies hebben betrekking op het denken, leren, waarnemen en begrijpen
VISUELE PERCEPTIE
= het vermogen om visuele info te interpreteren
Vb: verschillen zien tussen kleuren,…
RUIMTELIJKE ORIENTATIE EN STRUCTURATIE
= inzicht in waar dingen zich bevinden in de ruimte
Vb: weten waar links en rechts is, een puzzel leggen, binnen de lijnen kleuren
EFFECTIEF EMOTIONEEL
Dit deel betreft de gevoelens, zelfbeeld en de emotieregulatie
LICHAAMSBESEF
= het bewustzijn van je eigen lichaam en de grenzen ervan
Vb: weten hoe groot je bent en of je door een ruimte kan lopen zonder te botsen
RELAXATIE
= het vermogen om te ontspannen
Vb: rustig ademhalen, ontspanningsoefeningen
🔄 INTERACTIE: DE RELATIES TUSSEN DE DOMEINEN
Motoriek ↔ Cognitie:
Een kind leert beter schrijven (cognitief) als het fijne motoriek goed ontwikkeld is.
Motoriek ↔ Affectief-emotioneel:
Een kind met goede lichaamsbeheersing voelt zich zekerder en heeft meer zelfvertrouwen.
Cognitie ↔ Affectief-emotioneel:
Als een kind zich veilig voelt (emotioneel), kan het beter leren en concentreren.
4