Mondelinge taalvaardigheid (11 vragen)
Luisterdoelen:
Iets te weten willen komen.
Een gevoel willen ondergaan.
Een mening willen vormen.
Een handeling willen uitvoeren.
Een spel willen spelen.
Luisterstrategieën:
Globaal luisteren de grote lijn volgen.
Intensief luisteren details zijn ook belangrijk.
Gericht luisteren specifieke informatie oppikken.
Kritisch luisteren mening vormen.
Spreekdoelen:
Amuseren = vermaken
Informeren = overbrengen van feitelijke informatie.
Instrueren = uitleggen of verduidelijken.
Overtuigen = zorgen dat iemand iets gaat doen of van mening veranderd.
Spreekstrategieën:
Oriënteren op het doel van de spreektaak.
Het onderwerp.
Soort spreektaak.
Gesprekspartners of het publiek.
Reflecteren.
Monitoren.
Evalueren op de spreektaak.
Sociale taalfuncties = gericht op contact met anderen tot stand brengen:
Zelfhandhaving = zich verdedigen, verzorgen en beschermen ik wil eten & dat is
van mij.
Zelfsturing = eigen handelingen ordenen of aankondigen ik ga eerst naar oma,
daarna naar opa.
Sturing van anderen = gedrag van anderen beïnvloeden nu moet jij wat zeggen.
Structurering van het gesprek = het gesprek structureren mag ik wat zeggen?
Communicatieve functie.
Cognitieve taalfuncties = verwijzen naar betekenissen en concepten:
, Rapporteren = benoemen, beschrijven en vergelijken van dingen of gebeurtenissen.
Dat is een beer, die loopt door het bos. Hij is groter dan de vos.
Redeneren = er worden beargumenteerde verbanden gelegd.
Wilde beren kun je niet knuffelen, want ze eten je op!
Projecteren = verplaatsen in de gedachtes en gevoelens van iemand anders.
Esra wil niet spelen. Ze is verdrietig, want haar hond is dood.
Conceptualiserende functie.
Taalverwering = het eigen maken van taal:
Fonologische component klanken.
Semantische component betekenis van woorden en zinnen.
Morfologisch component vervoegingen en verbuigingen.
Syntactische component zinsopbouw.
Pragmatische component gebruiksregels.
Creatieve instructietheorie kinderen worden geboren met een taalleervermogen. Ze
maken zinnen met hun eigen creatieve vermogen (Chomsky).
Interactionele benadering kinderen leren taal door imitatie en hun aangeboren
taalleervermogen. Kinderen moeten dan wel veel interactie hebben met de omgeving.
Ontwikkelingsfasen taalontwikkeling:
Pre-linguale/pre-verbale periode geen spraken van echte taal.
- Huilen (0-6 weken).
- Vocaliseren (6-20 weken).
- Vocaal spel (4-6 maanden).
- Brabbelen (vanaf 7 maanden).
Vroeg-linguale periode woorden gaan uitspreken (vanaf 1 jaar).
- Symboolbewustzijn benoemen van dingen zinnen produceren (123).
Differentiatiefase taalkennis verfijnen.
- Meer taalcomponenten gebruiken en overgeneralisatie.
Voltooiingsfase componenten van grammatica verder ontwikkelen (5-9 jaar).
- School levert grote bijdrage uitbreiden woordenschat en woord- en
zinsopbouw.
Verschillen eerste- en tweedetaalverwerving:
0-4 jaar 4-5 jaar 5-6 jaar