Deel 1 Strategie en methode
Hoofdstuk 1
Wat is praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek?
Kenmerk wetenschappelijk onderzoek:
1. Probleemstelling:
-Beschrijvingsproblemen: Wat is…. Beschrijving situatie
- Verklaringsproblemen: Hoe komt het dat…..
- Ontwerpproblemen: Wat is eraan te doen….
- Onderzoeksplan: Beslissingen en stappen beschreven en onderbouwd.
- Onderzoeksopzet: Hoe wordt de probleemstelling beantwoord?
2. Systematiek: is altijd systematisch
3. Onafhankelijkheid van de persoon: Het maakt niet uit wie het
onderzoek leid. De uitslag moet altijd hetzelfde zijn
4. Openbaarheid (verslaglegging): Herhaalbaar en controleerbaar zijn.
5. Weerlegbaarheid: vast stellen of iets juist of onjuist is. Kunnen checken
of iets mogelijk is.
Falsifieerbaarheid (Karl Popper)=Aantoonbaar, Weerlegbaar
Niet weerlegbaar= uitspraken die altijd kloppen.
Empirische Onderzoeks cyclus van Swanborn (Type probleemstelling bepaald of
alle stappen worden doorlopen)
1. Probleemstelling: Wat ga ik onderzoeken.
2. Informatieverzameling: Theorie lezen of onderzoek doen. (=
Beschrijvingsprobleem: vb. wat is het gemiddelde intelligentie niveau,
eerste twee stappen van de cyclus)
3. Inductie: Losse waarnemingen met elkaar verbinden tot theorie
(=verklaringsprobleem: vb. Hoe komt het dat….., theorie zoeken)
4. Deductie: adhv verkregen informatie hypothese afleiden. Mogelijk
antwoord op het probleem. Gaat uit van de theorie en dan het
waarnemen.(= ontwerpprobleem: vb. stijgt door extra bijles….. hele
cyclus doorlopen. )
5. Toetsing/evaluatie: Kijken of een voorspelling uitkomt.
Cyclische weergave van de zes fases in praktijkgericht onderzoek:
1. Formuleren van de probleemstelling
2. Uitwerken van de onderzoeksopzet.
3. Verzamelen van de gegevens.
4. Verwerken van gegevens
5. Interpreteren en conclusies trekken
6. Rapporteren.
- Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek: Gericht op de ontwikkeling en
toetsing van algemene theorieën. Overleg tussen actoren.
- Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek: Gericht op een probleem wat
moet worden opgelost. Overleg docent-onderzoeker
, Causaliteit: Oorzakelijkheid X veroorzaakt Y, Y veroorzaakt X, X en Y
worden veroorzaakt door Z.
Drie onderzoeksstrategieën:
, Hoofdstuk 2
Het schrijven van een onderzoeksplan: probleemstelling
en onderzoeksfasen
Beschrijvingsproblemen: (wat is….) Er wordt niet om een verklaring
gevraagd. (Survey enquete)
Verklaringsproblemen: (hoe komt het dat…….) Men wil de oorzaken
weten.
Ontwerpproblemen: (wat is er aan te doen…….. is het waar dat…….. leidt
het.......tot) Welke maatregelen worden er getroffen. (quasi-experiment,
case study)
Onderzoeksplan:
1. Praktijkprobleem: Doelstelling van het onderzoek.
2. Onderzoeksvraag: Precieze vraag ( context, oriëntatie, inperking)
3. Theoretische verkenning: Wat hebben voorgangers al gedaan. Theorie met
elkaar verbinden. Welke theorie en waarom?
4. Onderzoeksstrategie: Motiveer welke manier je gegevens produceert.
(Quasi-experiment, Survey, case study) Hoe te meten. Plaats, tijd, waar,
wie? Variabelen operationaliseren, populatie/steekproef,
onderzoeksmethode
5. Planning: Wanneer en hoeveel uur.
Waaraan voldoet een goede probleemstelling?
Inhoudelijk verankerd: Onderzoeksgebied en thema is duidelijk. Oriëntatie
op theorie en vooronderstellingen beargumenteerd.
Precies: Een probleemstelling niet te groot en niet te klein zijn. Precieze
formulering.
Relevant: Aanpak kan leiden tot een oplossing. Wat nog niet eerder is
gedaan.
Methodisch herkenbaar: Aangeven hoe de vraag beantwoord gaat worden.
Onderzoeksfasen in de klas:
1. Formuleren en doordenken van de probleemstelling: Onderzoek begint
in de klas. Concrete probleemstelling en onderzoeksdoelstelling
beschreven.
2. Uitwerken van de onderzoeksopzet: Theoretisch en praktisch haalbaar.
Duur en volgorde bepalen. Leerling=onderzoekseenheid
klas=populatie.(Hoofdstuk 5-8-15)
3. Verzamelen van gegevens: via schooladministratie systeem of enquete.
4. Verwerken van gegevens: datafile aanmaken in Excel.
5. Interpreteren van gegevens en conclusies trekken: Formuleren van het
antwoord op de probleemstelling.
6. Rapporteren: Vaststellen wat je gedaan hebt