2.1 Molecuulmodel
Stoffen verspreiden zich
1 korrel/druppel ← kleinere korrels/deeltjes → de stof verspreidt zich over een groot gebied.
Een model als hulpmiddel
Het molecuulmodel = beschrijving van het gedrag van de kleinste deeltjes in een stof voor het
verklaren van faseveranderingen en stofeigenschappen.
(1) Molecuul = kleinste deeltje van een stof (vb. watermoleculen)(zuivere stof dezelfde moleculen).
(2) Elke stof heeft zijn eigen soort moleculen: ↑
(3) Bewegingen:
- hoge temperatuur → deeltjes bewegen sneller (ze bewegen voortdurend).
(4) Aantrekkingskracht = de kracht waarmee moleculen elkaar aantrekken in vaste en vloeibare
toestand (hoe dichter de moleculen bij elkaar zijn, hoe groter deze kracht).
- Uitgangspunten molecuulmodel zie 1 t/ m 4 (langs de kantlijn)
Macro en micro
Macroniveau = scheikundige verschijnselen die met het blote oog waarneembaar zijn,
bijvoorbeeld stofeigenschappen.
Microniveau = verklaring van scheikundige verschijnselen met deeltjes als moleculen, atomen
en ionen.
macroniveau microniveau
, Vaste stof:
- macroniveau: hard, moeilijk vervormbaar of samen te persen
kan zichzelf niet verplaatsen
- microniveau: moleculen dicht bij elkaar, grote aantrekkingskracht
moleculen in beweging (trillen op hun plaats)
Vloeistof:
- macroniveau: vloeistof neemt de vorm aan van het voorwerp waar het inzit.
kan stromen en bewegen
- microniveau: moleculen geen vaste plaats, bewegen vrij.
meer ruimte tussen de moleculen dan vaste stof.
Gas:
- macroniveau: gas neemt de vorm aan waar het inzit.
gas is makkelijk samen te persen
- microniveau: moleculen bewegen met grote snelheid
moleculen op grote afstand van elkaar
faseovergang
Faseovergang op microniveau
Fasen (aggregatietoestand):
1. Vast
2. Vloeibaar
3. Gasvormig
Faseovergang/faseverandering = een proces waarbij een stof overgaat van de ene fase naar de
andere fase, bijvoorbeeld koken, stollen en smelten.
Als een stof overgaat naar een andere fase verandert alleen de snelheid van de moleculen.
Het absolute nulpunt
Door energie (moleculen bewegen sneller) kan een molecuul ontsnappen aan de
aantrekkingskracht (moleculen gaan verder uit elkaar).
Absolute nulpunt = laagst mogelijke temperatuur waarbij de moleculen niet meer bewegen.
Kelvinschaal(K) = temperatuurschaal die begint bij het absolute nulpunt (-273 oC, geen min K).
- T (K) = T (oC) + 273