1.1 gezonde leefstijl
Definitie van gezondheid = Toestand van optimaal welzijn in geestelijk, lichamelijk en
maatschappelijk opzicht; toestand van een individu of van een gemeenschap die vrij is van
ziekmakende constituties.
Energiebalans: Ieder mens moet dus een balans vinden tussen hoeveelheid hij/zij eet en
hoeveel hij/zij nodig heeft.
3 belangrijkste redenen voor het formuleren van dergelijke richtlijnen:
1. Onvoldoende lichaamsbeweging vormt een onafhankelijke risicofactor voor een groot
aantal chronische ziekten.
2. Het doorsnee activiteitenpatroon van de nederlands is te laag.
3. Het is niet duidelijk bij de bevolking en intermediairs welke lichamelijke activiteit in
welke mate de gezondheid in stand kan houden of verbeteren.
Bewegingsrichtlijnen:
1. bewegen is gezond voor alle leeftijdsgroepen.
2. Bij volwassenen en ouderen verlaagt bewegen het risico op hart- en vaatziekten,
diabetes en depressie.
3. veel bewegen verlaagt bortst en darmkanker
4. Gunstige effecten toe met bewegen
5. Je valt het meest af als je van inactief naar actief gaat
6. Ouderen verlagen met bewegen botbreuken en verbetert kracht en loopsnelheid
7. Bewegen verlaagt het risico op lichamelijke beperkingen.
8. Kinderen verlaagt bewegen op depressiviteit
9. Verbetert fitheid en kracht
10.Veel zitten is ongunstig
immobiliteit = ontspannende en interessante bezigheden terwijl je zit.
1.3 bewegingsapparaat
Anatomie = houdt zich bezig met het besturen van de opbouw van het menselijk lichaam.
Fysiologie = de wetenschap die zich bezighoudt met hoe het lichaam functioneert.
Synoviaal vocht = soort smeermiddel voor je gewrichten, zorgt dat je kraakbeen heel glad
is en de botten makkelijk langs elkaar kunnen.
een spier kan alleen samentrekken, niks anders!!
Glad spierweefsel = Het trekt zich vanzelf samen zonder dat je er bewust over denkt
(autonoom). Te vinden bij het maag-darmstelsel, bloedvaten, luchtwegen en
voortplantingsorganen.
Hartweefsel = Lange spier met vertakkingen en werkt continu, ook autonoom.
Dwarsgestreept weefsel = voornamelijk skeletspieren, ze worden aangestuurd door het
centrale zenuwstelsel.
, Spieren zitten aan 2 kanten vast. origo is begin, insertio is einde.
motorunit = De zenuw, samen met zijn groep spiervezels
Het myosinefilament grijpt als het ware vast aan het actinefilament. Op het moment dat de
sarcomeer een signaal krijgt, trekt het myosinefilament zich naar het filament ertegenover.
perifere zenuwstelsel = geeft voornamelijk signalen door en heeft een onderverdeling in
sensorisch en motorisch.
sensorische zenuwstelsel = geeft met behulp van je zintuigen informatie door over wat er
met je gebeurt.
motorisch zenuwstelsel = bepaalt wat je doet met je spieren. Als je een bal ziet aankomen,
zorgt het motorische zenuwstelsel dat je hem vangt.
autonome zenuwstelsel = rekent voor je uit hoeveel slagen je hart maakt, maakt
bloedvaten wijder of nauwer.
somatische zenuwstelsel = stuurt de willekeurige spieren aan
3 fasen van bewegen leren:
1. cognitieve fase: de beweging is onbekend en kennis erover krijgen
2. associatieve fase: je moet de oefening oefenen
3. autonome fase: beweging doen zonder dat je er van bewust bent
cardiovasculaire systeem = geheel van hart en vaten. Zorgt ervoor dat bloed wordt
rondgepompt.
Hemoglobine = regelt de transport van bloed
De kleine bloedsomloop is door de longen, de grote is door het hele lichaam.
1.5 voeding
gezonde voeding = de hoeveelheid voeding waarop het menselijk lichaam kan functioneren
en het fit en energiek is zonder ziektes en kwaaltjes.
de schijf van 5:
1. groente en fruit
2. brood, granen, aardappelen, rijst, pasta, couscous en peulvruchten
3. zuivel, vlees, vis, ei en vleesvervangers
4. vetten en olie
5. dranken
de regels van de schijf van 5:
1. eet gevarieerd
2. eet niet te veel
3. eet zo min mogelijk verzadigde vetten
4. eet veel groente, fruit en brood
5. eet veilig
Definitie van gezondheid = Toestand van optimaal welzijn in geestelijk, lichamelijk en
maatschappelijk opzicht; toestand van een individu of van een gemeenschap die vrij is van
ziekmakende constituties.
Energiebalans: Ieder mens moet dus een balans vinden tussen hoeveelheid hij/zij eet en
hoeveel hij/zij nodig heeft.
3 belangrijkste redenen voor het formuleren van dergelijke richtlijnen:
1. Onvoldoende lichaamsbeweging vormt een onafhankelijke risicofactor voor een groot
aantal chronische ziekten.
2. Het doorsnee activiteitenpatroon van de nederlands is te laag.
3. Het is niet duidelijk bij de bevolking en intermediairs welke lichamelijke activiteit in
welke mate de gezondheid in stand kan houden of verbeteren.
Bewegingsrichtlijnen:
1. bewegen is gezond voor alle leeftijdsgroepen.
2. Bij volwassenen en ouderen verlaagt bewegen het risico op hart- en vaatziekten,
diabetes en depressie.
3. veel bewegen verlaagt bortst en darmkanker
4. Gunstige effecten toe met bewegen
5. Je valt het meest af als je van inactief naar actief gaat
6. Ouderen verlagen met bewegen botbreuken en verbetert kracht en loopsnelheid
7. Bewegen verlaagt het risico op lichamelijke beperkingen.
8. Kinderen verlaagt bewegen op depressiviteit
9. Verbetert fitheid en kracht
10.Veel zitten is ongunstig
immobiliteit = ontspannende en interessante bezigheden terwijl je zit.
1.3 bewegingsapparaat
Anatomie = houdt zich bezig met het besturen van de opbouw van het menselijk lichaam.
Fysiologie = de wetenschap die zich bezighoudt met hoe het lichaam functioneert.
Synoviaal vocht = soort smeermiddel voor je gewrichten, zorgt dat je kraakbeen heel glad
is en de botten makkelijk langs elkaar kunnen.
een spier kan alleen samentrekken, niks anders!!
Glad spierweefsel = Het trekt zich vanzelf samen zonder dat je er bewust over denkt
(autonoom). Te vinden bij het maag-darmstelsel, bloedvaten, luchtwegen en
voortplantingsorganen.
Hartweefsel = Lange spier met vertakkingen en werkt continu, ook autonoom.
Dwarsgestreept weefsel = voornamelijk skeletspieren, ze worden aangestuurd door het
centrale zenuwstelsel.
, Spieren zitten aan 2 kanten vast. origo is begin, insertio is einde.
motorunit = De zenuw, samen met zijn groep spiervezels
Het myosinefilament grijpt als het ware vast aan het actinefilament. Op het moment dat de
sarcomeer een signaal krijgt, trekt het myosinefilament zich naar het filament ertegenover.
perifere zenuwstelsel = geeft voornamelijk signalen door en heeft een onderverdeling in
sensorisch en motorisch.
sensorische zenuwstelsel = geeft met behulp van je zintuigen informatie door over wat er
met je gebeurt.
motorisch zenuwstelsel = bepaalt wat je doet met je spieren. Als je een bal ziet aankomen,
zorgt het motorische zenuwstelsel dat je hem vangt.
autonome zenuwstelsel = rekent voor je uit hoeveel slagen je hart maakt, maakt
bloedvaten wijder of nauwer.
somatische zenuwstelsel = stuurt de willekeurige spieren aan
3 fasen van bewegen leren:
1. cognitieve fase: de beweging is onbekend en kennis erover krijgen
2. associatieve fase: je moet de oefening oefenen
3. autonome fase: beweging doen zonder dat je er van bewust bent
cardiovasculaire systeem = geheel van hart en vaten. Zorgt ervoor dat bloed wordt
rondgepompt.
Hemoglobine = regelt de transport van bloed
De kleine bloedsomloop is door de longen, de grote is door het hele lichaam.
1.5 voeding
gezonde voeding = de hoeveelheid voeding waarop het menselijk lichaam kan functioneren
en het fit en energiek is zonder ziektes en kwaaltjes.
de schijf van 5:
1. groente en fruit
2. brood, granen, aardappelen, rijst, pasta, couscous en peulvruchten
3. zuivel, vlees, vis, ei en vleesvervangers
4. vetten en olie
5. dranken
de regels van de schijf van 5:
1. eet gevarieerd
2. eet niet te veel
3. eet zo min mogelijk verzadigde vetten
4. eet veel groente, fruit en brood
5. eet veilig