Inhoudsopgave
LES 1A – KENNISMAKEN MET GEZONDHEID..................................2
LES 1C – EVIDENT… OF NIET?......................................................3
LES 2A – VOORTPLANTING, LEEFSTIJL-/EN RISICOFACTOREN.........6
LES 2C – ZWANGERSCHAP, BEVALLEN EN RITUELEN....................10
LES 3A – ZUIGELING T/M KLEUTER.............................................12
LES 4A – VAN KLEUTER NAAR SCHOOLKIND................................16
LES 4C – HET SCHOOLKIND.......................................................22
LES 5A – PUBER EN ADOLESCENT..............................................27
LES 5C – DE ADOLESCENT.........................................................31
LES 6A – VOLWASSENE.............................................................36
LES 6C- STRESS, POSITIEVE HEALTH PREDICTORS EN BIG...........39
LES 7A – KWETSBARE OUDEREN EN INFECTIEGEVAAR.................41
LES 7C – EENZAAM EN AFHANKELIJK..........................................44
LES 8A – PARTICIPATIESAMENLEVING EN KWALITEIT VAN LEVEN. 45
LES 8C – EINDE......................................................................... 47
KERNA/C.................................................................................. 50
,Les 1a – Kennismaken met gezondheid
Leerdoelen
1. Beschrijft de eigen vooronderstelling, waarden en opvattingen ten aanzien van
gezondheid en zorgverlening.
Gezondheid is een breed begrip waarbij het niet alleen maar draait om fysieke en
mentale gezondheid.
De zorgverlening draait vooral om de patiënt en niet altijd om wat het beste is in
het algemeen.
2. Geeft in eigen woorden weer wat er verstaan wordt onder de begrippen holistische
zorg, zelfmanagement en zelfredzaamheid.
Holistische zorg: zorg die zie zich richt op de mens in zijn totaliteit. Biologische,
psychologische en sociale componenten horen bij elkaar, zijn niet afzonderlijk van
elkaar te zien. Volgens de holistische theorie bestudeert de verpleegkunde de
mens als geheel. De gezondheid wordt bevorderd wanneer het ritme van de
mens en de omgeving op elkaar zijn afgestemd. De verpleegkundige interventie
zal zich dan ook richten om deze beide ritmes goed op elkaar af te stemmen. Bij
holistische zorg staat de patiënt dus centraal en niet de gezondheid.
Zelfmanagement: zelfmanagement binnen de zorg heeft betrekking op
activiteiten die de patiënt op zich neemt, maar die traditioneel door professionele
zorgverleners worden uitgevoerd. Het gaan om het zelf uitvoeren van en regie
houden op activiteiten die tot doel hebben eigen gezondheid en welzijn te
maximaliseren. Hierbij zijn gezamenlijke besluitvorming en patiënt empowerment
ondersteunend. De definitie volgens Wagner is: Het individuele vermogen om
goed om te gaan met symptomen, de behandeling, lichamelijke en sociale
consequenties van de chronische aandoening en daarbij de behorende
aanpassingen in leefstijl, zodat men in staat is om zelf de eigen
gezondheidstoestand te monitoren en de cognitieve, gedragsmatige en
emotionele reacties te vertonen die bijdragen aan een bevredigende kwaliteit
van leven. Een belangrijk onderdeel van zelfmanagement is dat de patiënt zelf
een rol heeft in de behandeling. Verpleegkundigen zijn er om te ondersteunen,
maar de patiënt bepaald wat hij wil doen en wat niet.
Zelfredzaamheid: in de WMO wordt zelfredzaamheid als volgt gedefinieerd: ‘het
lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf
voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer
mogelijk maken’. Het met zo min mogelijk overheidssteun een zelfstandig leven
kunnen leiden.
1. Alleen mensen die zonder compenserende voorzieningen mee kunnen doen
in de samenleving zijn zelfredzaam. Mensen die dit niet kunnen zijn
verminderd zelfredzaam en hebben daarom recht op compenserende
voorzieningen.
2. Ook mensen die compenserende voorzieningen nodig hebben om mee te
kunnen doen zijn zelfredzaam. Met de compenserende voorzieningen worden
deze mensen zelfredzaam; zelfredzaamheid is het doel van de
compenserende voorzieningen.
, 3. Leg in eigen woorden de begrippen levensfasen van de mens en de 6 pijlers van
positieve gezondheid uit en legt hier een relatie tussen.
Machteld Huber introduceerde het concept positieve gezondheid in Nederland in
2012. In dit concept wordt gezondheid niet meer gezien als de af- of aanwezigheid
van ziekte, maar als het vermogen van mensen om met de fysieke, emotionele en
sociale levensuitdagingen om te gaan en zoveel mogelijk eigen regie te voeren. In
deze visie is gezondheid niet langer meer strikt het domein van de zorgporfessional,
maar van ons allemaal. Het gaat immers om het vermogen om met veranderende
omstandigheden om te kunnen gaan. Daarmee biedt dit nieuwe gezondheidsconcept
een alternatief voor de definitie van de World Health Organisation (WHO). Huber
onderscheidt in haar concept zes gezondheidsdimensies om het ‘gezondheidswelzijn’
te meten:
Lichaamsfuncties: je gezond voelen, fitheid, klachten en pijn, slapen, eten,
conditie, bewegen.
Mentaal welbevinden: onthouden, concentreren, communiceren, vrolijk zijn,
jezelf accepteren, omgaan met verandering, gevoel van controle,
Zingeving: zinvol leven, levenslust, idealen willen bereiken, vertrouwen hebben,
accepteren, dankbaarheid, blijven leren.
Kwaliteit van leven: genieten, gelukkig zijn, lekker in je vel zitten, balans, je veilig
voelen, hoe je woont, rondkomen met je geld.
Meedoen: sociale contacten, serieus genomen worden, samen leuke dingen
doen, steun van anderen, erbij horen, zinvolle dingen doen, interesse in de
maatschappij.
Dagelijks functioneren: zorgen voor jezelf, je grenzen kennen, kennis van
gezondheid, omgaan met tijd, omgaan met geld, kunnen werken, hulp kunnen
vragen.
Les 1c – Evident… of niet?
Leerdoelen
1. Legt in eigen woorden het model van EBP uit en de noodzaak van EBP.
Binnen de gezondheidszorg wordt veel onderzoek verricht. Sommige onderwerpen
zijn door de jaren heen al vele malen onderzocht, andere onderwerpen moeten nog
onderzocht worden. Wanneer een onderzoek is uitgevoerd, is een vraagstelling
beantwoord, maar dit roept vaak weer vele nieuwe onderzoeksvragen op. Doordat
onderzoeksdata gepubliceerd worden, hebben zorgprofessionals toegang tot
informatie die kan bijdragen aan een betere, wetenschappelijke onderbouwde
praktijkvoering. In de verpleegkundige zorg wordt er nog niet altijd gehandeld
volgens de wetenschappelijke beste manier. De uitdaging ligt voor de verpleegkunde
in het beoordelen van wetenschappelijk bewijs op kwaliteit en dit bewijs toe te
passen in de verpleegkundige praktijk. Evidence-based practise (EBP) – binnen de
verpleegkunde ook wel evindence-bases nursing genoemd (EBN) – richt zich op
vragen uit de verpleegkundige praktijk, waarbij wordt nagegaan wat de beste
verpleegkundige zorg is. Het uitgangspunt is hierbij de directe zorg voor of rond de
patiënt. De definitie van EBP is: het gewetensvol, expliciet en oordeelkundig gebruik
van het huidige beste bewijsmateriaal om beslissingen te nemen voor individuele
patiënten. De praktijk van EBP impliceert het integreren van individuele klinische
expertise met het beste externe bewijsmateriaal dat vanuit systematisch onderzoek
, beschikbaar is. De voorkeuren, wensen en verwachtingen van de patiënt spelen bij
de besluitvorming een centrale rol. Gewetensvol, expliciet en oordeelkundig, wil
zeggen dat de professional het beste bewijsmateriaal succesvol toepast ten behoeve
van een individuele patiënt, waarbij recht wordt gedaan aan de individuele
omstandigheden van de patiënt. De individuele klinische expertise wil zeggen: het in
de loop van de tijd opgedane oordeelsvermogen om effectiever gegevens te
verzamelen en de toestand van de patiënt goed in te schatten, evenals de behoeften,
voorkeuren en verwachtingen van diezelfde patiënt. Het resultaat is een op alle
wezenlijke aspecten goed onderbouwde beslissingen van de professionele ten
opzichte van de patiënt. In dit beslissingsproces komt de professional tot een keuze
op basis van 3 componenten:
Bewijsmateriaal (evidence)
Voorkeuren en verwachtingen van de patiënt
Professionele kennis/klinische expertise.
Het doel van EBP is kwalitatief goede zorg bieden.
2. Kan het verschil tussen een visie, theorie, concept, model, raamwerk en methode
uitleggen.
3. Geeft voorbeelden van leefstijl-/risicofactoren (persoons-/omgevings- en
maatschappelijk gebonden factoren t.a.v. gezondheid).
4. Legt in eigen woorden uit hoe een verpleegkundige een professionele relatie
aangaat met een zorgvrager.
Voorbereiding
Lees/bestudeer de KBS
Z-opleiding: in service-opleiding bij een zorginstelling. Als student was je in dienst bij
de instellen en kreeg je les van docenten die daar werkzaam waren.
BIG geregistreerd: beroepen in de individuele gezondheidszorg. Beschermt patiënten
tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen.
Hetero-anamnese: gesprek waarbij de geschiedenis van problemen, stoornis of
aandoening aan de naasten van de patiënt gesteld wordt.
Ergonomisch: gebruiksvriendelijk
Verzorgende IG: verzorgende individuele gezondheidszorg, mbo-niveau 3 in
verpleging, verzorging, thuiszorg enz.
Diuretica: plasmiddel dat ervoor zorgt dat een patiënt overtollig vocht kwijtraakt via
urine uitscheiding.
V&VN: beroepsvereniging voor verpleegkundigen en verzorgenden Nederland.
Multidisciplinair overleg (MDO): overleg waarbij zorgverleners samen met de patiënt
in gesprek gaan over de gezondheidssituatie en behandelplan.
WMO: wet maatschappelijke ondersteuning. Gemeenten moeten ervoor zorgen dat
mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen.
ADL: algemene dagelijkse levensverrichtingen. Eten, drinken en medicijnen innemen,
naar de wc gaan, in en uit bed komen, lopen en bewegen enz.
Decompensatie cordis:
Transfer verpleegkundige:
Hetero anamnese:
Decubitus:
Diuretica: