AFP periode 4
Inhoudsopgave
LES 1 – OPBOUW ZENUWSTELSEL .......................................................................................... 2
LES 2 – PRIKKELGELEIDING EN HET ACTIEPOTENTIAAL ..........................................................10
LES 3 – HERSENGEBIEDEN .....................................................................................................17
LES 4 – BEWUSTZIJN EN LIMBISCH SYSTEEM .........................................................................24
LES 5 – MOTORIEK, SENSORIEK EN AUTONOOM ZENUWSTELSEL ..........................................28
LES 6 – BLOEDVOORZIENING, HERSENVLIEZEN EN LIQUORCIRCULATIE .................................39
LES 7 – CEREBRO VASCULAIR ACCIDENT (CVA) ......................................................................49
LES 8 – TRAUMATISCH HOOFD-/HERSENLETSEL ....................................................................54
LES 9 – ZIEKTE VAN PARKINSON ............................................................................................56
LES 10 – EPILEPSIE EN DWARSLAESIE ....................................................................................59
LES 11 – FORMATIEVE OPDRACHT – CRITICALLY APPRAISED TOPIC (CAT) ..............................63
LES 12 – VEROUDERINGSPROCES EN DELIER .........................................................................64
LES 13 – GERIATRISCHE UITDAGINGEN..................................................................................70
LES 14 – DEMENTIEEL SYNDROOM ........................................................................................71
LES 15 – FARMACOLOGIE EN POLYFARMACIE........................................................................73
LES 16 – QUIZ .......................................................................................................................79
(ma, di, do, vr)
,Les 1 – Opbouw zenuwstelsel
Leerdoelen
1. Benoemt de functionele indeling van het zenuwstelsel.
2. Legt uit wat een neuron is en deelt deze in naar functie.
3. Legt uit wat het verschil is tussen grijze stof en witte stof.
4. Benoemt de verschillende gliacellen en hun functies.
Voorbereiding
Kennisclip zenuwstelsel
Zenuwstelsel:
• Perifeer zenuwstelsel:
- Hersenzenuwen
- Spinale zenuwen
- Grensstreng
• Centraal zenuwstelsel:
- Encephalon:
➢ Truncus cerebri (hersenstam)
➢ Mesencephalon (midden hersenen)
➢ Diëncephalon (tussen hersenen)
➢ Cerebellum (kleine hersenen)
➢ Cerebrum (grote hersenen)
- Medulaspinalis
Afferente banen: signalen gaan van de organen, via deze banen, naar het zenuwstelsel, altijd
sensorisch
Efferente banen: signalen gaan van het zenuwstelsel via deze banen naar de doelorganen,
altijd motorisch
Zenuwweefsel:
• Neuronen: zorgen voor prikkelgeleiding
- Prikkelopvang uit periferie (zintuigen) naar centrale systeem via afferente banen
- Prikkels genereren in centrale deel naar doelorgaan via efferente banen
, - Prikkels doorschakelen (communiceren)
• Gliacellen: geven voeding, bescherming en steun aan neuronen
Dendriet: uitlopers van een neuron.
• Nemen prikkels op en geven door naar de kern
• Prikkel transport na overschrijding drempelwaarde
Axon: geeft signaal door naar volgende cel of einddoel (van cel af).
• Gemyeliniseerde axon: isolatielaag om axon, snelle prikkel
• Ongemyeliniseerde axon: trage prikkel
Actiepotentiaal: voorgeleiden van prikkels.
ionenpomp
Prikkelbare cellen:
• Zintuigcellen
• Kliercellen
• Spiercellen
• Zenuwcellen
Synaptische knop: aan het eind van elk axon, maakt contact met volgend neuron, klier of
spier.
• Vacuolen met neurotransmitter
• Synaptische spleet
• Contactplaats volgend neuron
• Of het volgend neuron depolariseert is afhankelijk van o.a. sterkte van de prikkel,
hoeveelheid prikkels (meerderen synapsen)
, 8.1 Het zenuwstelsel kan worden verdeeld aan de hand van anatomische en
functionele eigenschappen
Zenuwstelsel functies:
1. Meet het interne en externe milieu
2. Integreert info. van zintuigen
3. Coördineert gewilde en ongewilde reacties van vele andere orgaanstelsels
Zenuwstelsel:
• Centrale zenuwstelsel (CZS): hersenen en ruggenmerg, integreert en coördineert de
verwerking van sensorische info. en het doorgeven van impulsen → spieren
• Perifere zenuwstelsel (PZS): alle communicatie tussen CZS en de rest van het lichaam
vindt plaats via PZS.
- Afferente deel: geleidt sensorische info. vanuit receptoren in weefsels en organen
→ CZS
- Efferente deel: geleidt motorische opdrachten vanuit het CZS → spieren en
klieren
➢ Somatische zenuwstelsel (SZS): reguleert skeletspiercontracties op bewust en
onbewust niveau
➢ Autonome zenuwstelsel (AZS): reguleert automatisch het gladde spierweefsel,
hartspierweefsel, kliersecretie en vetweefsel op onbewust niveau
▪ Sympathisch gedeelte: versnelt
▪ Parasympathisch gedeelte: vertraagd
▪ Elektrische zenuwstelstel (ENS): helpt verteringsfuncties reguleren
Inhoudsopgave
LES 1 – OPBOUW ZENUWSTELSEL .......................................................................................... 2
LES 2 – PRIKKELGELEIDING EN HET ACTIEPOTENTIAAL ..........................................................10
LES 3 – HERSENGEBIEDEN .....................................................................................................17
LES 4 – BEWUSTZIJN EN LIMBISCH SYSTEEM .........................................................................24
LES 5 – MOTORIEK, SENSORIEK EN AUTONOOM ZENUWSTELSEL ..........................................28
LES 6 – BLOEDVOORZIENING, HERSENVLIEZEN EN LIQUORCIRCULATIE .................................39
LES 7 – CEREBRO VASCULAIR ACCIDENT (CVA) ......................................................................49
LES 8 – TRAUMATISCH HOOFD-/HERSENLETSEL ....................................................................54
LES 9 – ZIEKTE VAN PARKINSON ............................................................................................56
LES 10 – EPILEPSIE EN DWARSLAESIE ....................................................................................59
LES 11 – FORMATIEVE OPDRACHT – CRITICALLY APPRAISED TOPIC (CAT) ..............................63
LES 12 – VEROUDERINGSPROCES EN DELIER .........................................................................64
LES 13 – GERIATRISCHE UITDAGINGEN..................................................................................70
LES 14 – DEMENTIEEL SYNDROOM ........................................................................................71
LES 15 – FARMACOLOGIE EN POLYFARMACIE........................................................................73
LES 16 – QUIZ .......................................................................................................................79
(ma, di, do, vr)
,Les 1 – Opbouw zenuwstelsel
Leerdoelen
1. Benoemt de functionele indeling van het zenuwstelsel.
2. Legt uit wat een neuron is en deelt deze in naar functie.
3. Legt uit wat het verschil is tussen grijze stof en witte stof.
4. Benoemt de verschillende gliacellen en hun functies.
Voorbereiding
Kennisclip zenuwstelsel
Zenuwstelsel:
• Perifeer zenuwstelsel:
- Hersenzenuwen
- Spinale zenuwen
- Grensstreng
• Centraal zenuwstelsel:
- Encephalon:
➢ Truncus cerebri (hersenstam)
➢ Mesencephalon (midden hersenen)
➢ Diëncephalon (tussen hersenen)
➢ Cerebellum (kleine hersenen)
➢ Cerebrum (grote hersenen)
- Medulaspinalis
Afferente banen: signalen gaan van de organen, via deze banen, naar het zenuwstelsel, altijd
sensorisch
Efferente banen: signalen gaan van het zenuwstelsel via deze banen naar de doelorganen,
altijd motorisch
Zenuwweefsel:
• Neuronen: zorgen voor prikkelgeleiding
- Prikkelopvang uit periferie (zintuigen) naar centrale systeem via afferente banen
- Prikkels genereren in centrale deel naar doelorgaan via efferente banen
, - Prikkels doorschakelen (communiceren)
• Gliacellen: geven voeding, bescherming en steun aan neuronen
Dendriet: uitlopers van een neuron.
• Nemen prikkels op en geven door naar de kern
• Prikkel transport na overschrijding drempelwaarde
Axon: geeft signaal door naar volgende cel of einddoel (van cel af).
• Gemyeliniseerde axon: isolatielaag om axon, snelle prikkel
• Ongemyeliniseerde axon: trage prikkel
Actiepotentiaal: voorgeleiden van prikkels.
ionenpomp
Prikkelbare cellen:
• Zintuigcellen
• Kliercellen
• Spiercellen
• Zenuwcellen
Synaptische knop: aan het eind van elk axon, maakt contact met volgend neuron, klier of
spier.
• Vacuolen met neurotransmitter
• Synaptische spleet
• Contactplaats volgend neuron
• Of het volgend neuron depolariseert is afhankelijk van o.a. sterkte van de prikkel,
hoeveelheid prikkels (meerderen synapsen)
, 8.1 Het zenuwstelsel kan worden verdeeld aan de hand van anatomische en
functionele eigenschappen
Zenuwstelsel functies:
1. Meet het interne en externe milieu
2. Integreert info. van zintuigen
3. Coördineert gewilde en ongewilde reacties van vele andere orgaanstelsels
Zenuwstelsel:
• Centrale zenuwstelsel (CZS): hersenen en ruggenmerg, integreert en coördineert de
verwerking van sensorische info. en het doorgeven van impulsen → spieren
• Perifere zenuwstelsel (PZS): alle communicatie tussen CZS en de rest van het lichaam
vindt plaats via PZS.
- Afferente deel: geleidt sensorische info. vanuit receptoren in weefsels en organen
→ CZS
- Efferente deel: geleidt motorische opdrachten vanuit het CZS → spieren en
klieren
➢ Somatische zenuwstelsel (SZS): reguleert skeletspiercontracties op bewust en
onbewust niveau
➢ Autonome zenuwstelsel (AZS): reguleert automatisch het gladde spierweefsel,
hartspierweefsel, kliersecretie en vetweefsel op onbewust niveau
▪ Sympathisch gedeelte: versnelt
▪ Parasympathisch gedeelte: vertraagd
▪ Elektrische zenuwstelstel (ENS): helpt verteringsfuncties reguleren