Theoretische
Verklaringsmodellen
,Hoorcollege 1: Theoretische verklaringsmodellen van het speciaal leren
Doelen/functies van diagnostiek:
- Probleemoplossing
- Plaatsing
- Selectie
- Classificatie
- Evaluatie
Typen vraagstellingen chronologisch:
1. Verhelderend (begin van diagnostische proces)
Doel: een ordening van de klachten die de cliënt onderschrijft en herkent en waarop dienst
hulpvragen betekking hebben
2. Onderkennend (classificatie)
Doel: een objectieve bescrijving van aard, omvang en ernst van een specifiek probleem, een
niveaubepaling van bepaalde ontwikkelingsgebieden/schoole vaardigheden en de
categorie/stoornis waartoe het probeemgedrag van de cliënt volgens een classificatiesysteem
behoort. Overzicht
3. Verklarend (probleemoplossing)
Samenhangend beeld waarin een of meer condities met een ate van waarschijnlijkheid als
verkaring voor het probleem gelden. Inzicht
4. Indicerend/adviesgericht (probleemoplossing en plaatsing)
Antwoord op de hulpvraag. Doel: onderbouwde aanbevelingen voor een of meer mogelijke
interventi, waarbij interventie ruim opevat wordt en zowel kan verwijzen naar onderwijsaanbod
als naar buitenschoolse behandeling. Uitzicht.
Proximale factoren=Hebben betrekking op de een op een of groepsinteracties op microniveau, zoals
kwaliteit van de instructie en feedback van de leerkracht of de relatie tussen leerlingen onderling. Bv
negatief opvoedingsgedrag
Intermedierende en distale factoren=Verwijzen naar de meso- en macrocontexten die de interacties
tussen kind en opvoeders op microniveau beinvloeden. Bv invloed van ouders bij school op de
bereidheid van een leraar om zich in te zetten voor een zorgleerling. Of bv lage SES
Uitgangspunt: Model van Bronfenbrenner. Niet alleen kijken de ontwikkeling van de leerling, maar
altijd oog hebben voor ontwikkeling van factoren in de omgeving. Rode driehoek:
- Kind
- Ouders
1
, - Leerkracht
De leerkracht is belangrijkste plaats. Maakt het verschil.
Centraal uitgangspunt: One size fits none. Niet blind een protocol volgen voor een leerling; effect
minimaal. Het gaat om maatwerk. Zicht krijgen op wat zijn bij deze leerling met deze leerkracht met
deze ouders de belemmerende en bevorderende factoren in die leerling en in de context. Het gaat er
per kind om. Als allebei de kinderen zwak in rekenen, verschilt de omgeving bv enorm. Daar richten de
interventies ook erop.
Tier 1, Tier 2, Tier 3. Alle leerlingen krijgen goede intructies, goed
didactiek, goed basisaanbod. Als orthopedagoog is hier al veel te
behalen. Orthopedagoog wordt echter pas in tier 2 (als het al
misgaat) of tier 3 (als het heel erg misgaat) ingezet. Tier 4 is eind
van het station als orthopedagoog. Probeer naar de groene laag te
gaan. Tier 2, 3, 4 is curatief werken: wat ga ik doen als het al ‘mis’
is? Tier 1 is preventief.
Handelingsgerichte diagnostiek gaat het om gericht toetsen op
basis van de vragen van de leerling, ouders en leerkracht. Kenbaar
maken van protectieve factoren
Vakinhoudelijk handelen competenties:
- Communicatie
- Samenwerking
- Kennis en Wetenschap
Onderscheid tussen HBO en uni. Op basis van wetenschappelijke
kennis komen tot begeleidingsadviezen
- Maatschappelijk handelen
- Organisatie
- Professionaliteit
Kenmerken van leren:
- Voormeting en nameting: daaruit concluderen of je hebt geleerd
- Een verandering op basis van gedrag
2
, - Proces van vergaren van nieuwe informatie
- Systematische uitbreiden van kennis en vaardigheden
- Niet waarneembaar: leren concludeer je op basis van gedragsveranderingen oa verworven
kennis, kunnen toepassen van regels, andere mening, betere vaardigheid of veranderd attitude
Hoe leren we?
95% van wat we aan anderen kunnen uitleggen
Autonome motivatie (leerlingen ontdekken dat het meer bevredigend en effectief is om iets te leren dat
men echt wil leren kennen)
- Intrinsieke motivatie=Het uitvoeren van de activiteit omdat deze op zichzelf bevredigend is
- Geïdentificeerde motivatie=Leerlingen zetten zich in omdat ze een opdracht persoonlijk
belangrijk, relevant of zinvol vinden
- Geintegreerde regulatie=Leeractiviteit is niet enkel betekekenisvol voor leerling, maar is deze
ook harmonieus ingebed of geintegreerd in een groter geheel aan persoonijke overtuigingen,
waardes en interesses
Extrensieke motivatie (leerlingen spannen zich in voor hun schoolwerk om een uitkomst te bereiken die
buiten de activiteit zelf gelegen is)
- Externe regulatie=Wanneer leerkrachten/ouders de kinderen proberen te verleiden met
beloningen of dreigen met straf; studiegedrag wordt dan van buitenaf gestuurd.
Gecontroleerde/verplichtende motivatie
- Geintrojecteerde regulatie=Wanneer een leerling zichzelf onder druk zet om goed te leren, om
zichzelf bv te bewijzen dat ze verstandige leerlingen zijn om gevoelens van angst, schuld of
schaamte te vermijden. Gecontroleerde/verplichtende motivatie
Dus: als leerlingen leren om aan de verwachtingen van de ouders te voldoen (externe regulatie), om te
bewijzen dat zij verstandig zijn (geintrojecteerde regulatie) of omdat zij de toepassingsmogelijkheden
ervan inzien (geidentificeerde regulatie), dan dient het leren een doel.
Van probleem naar stoornis
3
Verklaringsmodellen
,Hoorcollege 1: Theoretische verklaringsmodellen van het speciaal leren
Doelen/functies van diagnostiek:
- Probleemoplossing
- Plaatsing
- Selectie
- Classificatie
- Evaluatie
Typen vraagstellingen chronologisch:
1. Verhelderend (begin van diagnostische proces)
Doel: een ordening van de klachten die de cliënt onderschrijft en herkent en waarop dienst
hulpvragen betekking hebben
2. Onderkennend (classificatie)
Doel: een objectieve bescrijving van aard, omvang en ernst van een specifiek probleem, een
niveaubepaling van bepaalde ontwikkelingsgebieden/schoole vaardigheden en de
categorie/stoornis waartoe het probeemgedrag van de cliënt volgens een classificatiesysteem
behoort. Overzicht
3. Verklarend (probleemoplossing)
Samenhangend beeld waarin een of meer condities met een ate van waarschijnlijkheid als
verkaring voor het probleem gelden. Inzicht
4. Indicerend/adviesgericht (probleemoplossing en plaatsing)
Antwoord op de hulpvraag. Doel: onderbouwde aanbevelingen voor een of meer mogelijke
interventi, waarbij interventie ruim opevat wordt en zowel kan verwijzen naar onderwijsaanbod
als naar buitenschoolse behandeling. Uitzicht.
Proximale factoren=Hebben betrekking op de een op een of groepsinteracties op microniveau, zoals
kwaliteit van de instructie en feedback van de leerkracht of de relatie tussen leerlingen onderling. Bv
negatief opvoedingsgedrag
Intermedierende en distale factoren=Verwijzen naar de meso- en macrocontexten die de interacties
tussen kind en opvoeders op microniveau beinvloeden. Bv invloed van ouders bij school op de
bereidheid van een leraar om zich in te zetten voor een zorgleerling. Of bv lage SES
Uitgangspunt: Model van Bronfenbrenner. Niet alleen kijken de ontwikkeling van de leerling, maar
altijd oog hebben voor ontwikkeling van factoren in de omgeving. Rode driehoek:
- Kind
- Ouders
1
, - Leerkracht
De leerkracht is belangrijkste plaats. Maakt het verschil.
Centraal uitgangspunt: One size fits none. Niet blind een protocol volgen voor een leerling; effect
minimaal. Het gaat om maatwerk. Zicht krijgen op wat zijn bij deze leerling met deze leerkracht met
deze ouders de belemmerende en bevorderende factoren in die leerling en in de context. Het gaat er
per kind om. Als allebei de kinderen zwak in rekenen, verschilt de omgeving bv enorm. Daar richten de
interventies ook erop.
Tier 1, Tier 2, Tier 3. Alle leerlingen krijgen goede intructies, goed
didactiek, goed basisaanbod. Als orthopedagoog is hier al veel te
behalen. Orthopedagoog wordt echter pas in tier 2 (als het al
misgaat) of tier 3 (als het heel erg misgaat) ingezet. Tier 4 is eind
van het station als orthopedagoog. Probeer naar de groene laag te
gaan. Tier 2, 3, 4 is curatief werken: wat ga ik doen als het al ‘mis’
is? Tier 1 is preventief.
Handelingsgerichte diagnostiek gaat het om gericht toetsen op
basis van de vragen van de leerling, ouders en leerkracht. Kenbaar
maken van protectieve factoren
Vakinhoudelijk handelen competenties:
- Communicatie
- Samenwerking
- Kennis en Wetenschap
Onderscheid tussen HBO en uni. Op basis van wetenschappelijke
kennis komen tot begeleidingsadviezen
- Maatschappelijk handelen
- Organisatie
- Professionaliteit
Kenmerken van leren:
- Voormeting en nameting: daaruit concluderen of je hebt geleerd
- Een verandering op basis van gedrag
2
, - Proces van vergaren van nieuwe informatie
- Systematische uitbreiden van kennis en vaardigheden
- Niet waarneembaar: leren concludeer je op basis van gedragsveranderingen oa verworven
kennis, kunnen toepassen van regels, andere mening, betere vaardigheid of veranderd attitude
Hoe leren we?
95% van wat we aan anderen kunnen uitleggen
Autonome motivatie (leerlingen ontdekken dat het meer bevredigend en effectief is om iets te leren dat
men echt wil leren kennen)
- Intrinsieke motivatie=Het uitvoeren van de activiteit omdat deze op zichzelf bevredigend is
- Geïdentificeerde motivatie=Leerlingen zetten zich in omdat ze een opdracht persoonlijk
belangrijk, relevant of zinvol vinden
- Geintegreerde regulatie=Leeractiviteit is niet enkel betekekenisvol voor leerling, maar is deze
ook harmonieus ingebed of geintegreerd in een groter geheel aan persoonijke overtuigingen,
waardes en interesses
Extrensieke motivatie (leerlingen spannen zich in voor hun schoolwerk om een uitkomst te bereiken die
buiten de activiteit zelf gelegen is)
- Externe regulatie=Wanneer leerkrachten/ouders de kinderen proberen te verleiden met
beloningen of dreigen met straf; studiegedrag wordt dan van buitenaf gestuurd.
Gecontroleerde/verplichtende motivatie
- Geintrojecteerde regulatie=Wanneer een leerling zichzelf onder druk zet om goed te leren, om
zichzelf bv te bewijzen dat ze verstandige leerlingen zijn om gevoelens van angst, schuld of
schaamte te vermijden. Gecontroleerde/verplichtende motivatie
Dus: als leerlingen leren om aan de verwachtingen van de ouders te voldoen (externe regulatie), om te
bewijzen dat zij verstandig zijn (geintrojecteerde regulatie) of omdat zij de toepassingsmogelijkheden
ervan inzien (geidentificeerde regulatie), dan dient het leren een doel.
Van probleem naar stoornis
3